Les 6 KUA: theater analyse

Les 5: Theater analyse + theater in de klassieke oudheid 

1 / 31
next
Slide 1: Slide
KunstMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 5: Theater analyse + theater in de klassieke oudheid 

Slide 1 - Slide

TIP: FLEXUREN
Vind je het moeilijk? Gaat het snel? Heb je je dag niet? Les gemist?
Wil je extra oefenen met begrippen / analyse? 
Wil je je gemaakte huiswerk nabespreken?
Schrijf je in voor KUA flexuur!!

Slide 2 - Slide

Kunst analyseren: wat doe je dan?
Voor alle disciplines moet je iets kunnen zeggen over:
  • Voorstelling/inhoud: wat is er te zien/horen? Wat is het onderwerp/verhaal/thema/idee/concept?
  • Vormgeving: hoe wordt de voorstelling vormgegeven/afgebeeld door middel van beeld/ dans/spel/muziek/filmtechniek?
  • Materialen/technieken (bij beeldende kunst) of theatervormgeving (bij podiumkunsten): Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de voorstelling vormgegeven?

Voor alle disciplines moet je de begrippen kennen waarmee je deze onderwerpen kunt beschrijven. Via magister vind je de online omgeving van de Bespiegeling met drills waarmee je de kunstbeschouwelijke begrippen kunt trainen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welke vormen van
theater ken je?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Video

Theater in Griekenland

  • Ontstaan westers theater in 6e eeuw v.C.
  • Feesten ter ere van de wijngod Dionysus (feesten: Dionysia).

  • Op 1 dag: 3 tragedies, 1 komedie.

  • Ligging Griekse theaters: tegen een heuvel.
  • Briljante akoestiek




Slide 7 - Slide

Komedie


  • Blijspel
  • Goede afloop
  • Normale mensen 
  • Satirisch, vol straattaal en schunnige grappen.
  • Kunnen verwijzen naar de politieke actualiteit.
  • Wordt levendig of zelfs obsceen bij gedanst.



Tragedie

  • Treurspel
  • Noodlottige afloop
  • Vertelt hoe hooggeplaatste personen omgaan met ongeluk (veroorzaakt door henzelf / goden).
  • Een koor (rei) becommentarieert de daden van de personages.

Mannelijke toneelspelers dragen maskers en spelen alle mannen- en vrouwenrollen.

Slide 8 - Slide

Tragedie volgens Aristoteles' 'Poëtica' (ca. 330 v.C.).


1. expositie: introductie van de hoofdpersonen en de situatie. 
2. intrige: de ontwikkeling van een probleem wordt geschetst.
3. climax: het opvoeren van de spanning 
4. catastrofe: hoogtepunt van de spanning, begin van de ondergang van de held.
5. peripetie: point of no return. In tragedie een omslag die de held ongeluk brengt (in komedie juist een wending ten goede!).


Slide 9 - Slide

Romeo vermoordt Julia's neef Tybalt, terwijl hij zich had voorgenomen niet mee te doen aan de gewelddadigheden
Romeo beseft wat hij veroorzaakt heeft: het verhaal neemt daarna een heel andere wending
Peripetie: dramatische wending in lot van protagonist (point of no return)

Slide 10 - Slide

Rondom de climax zitten agnitio (besef) en peripetie (point of no return)

Slide 11 - Slide

Griekse tragedie: nog meer begrippen... 
  • Eenheid van tijd, plaats en handeling (Aristoteles)
  • Protagonist, antagonist, tritagonist

  • Deus ex machina
  • Catharsis

-Zoek in drietallen 1 van bovenstaande begrippen op. Leg daarna aan de klas uit wat deze begrippen betekenen.
Maak een begrippenoverzicht van  alle cursieve woorden op deze slide

-Zorg dat je begrijpt wat je opschrijft!



Slide 12 - Slide

Griekse tragedie - begrippen
  • Protagonist: hoofdpersoon die hindernissen moet overwinnen ('tragische held'). Is deels zelf verantwoordelijk voor zijn daden / ondergang.
  • Antagonist: degene die de protagonist tegenwerkt ('antiheld')
  • Tritagonist: Naast de bovenste twee het enige uitgewerkte karakter, vaak de 'sidekick' van de protagonist.
  • Rei: koor dat commentaar geeft, reageert op de handeling of samenvat.
  • Catharsis: emotionele zuivering. Het effect van het opwekken van krachtige emoties zoals verdriet, angst, medelijden, woede bij de toeschouwer, die vervolgens een zuivering van diezelfde gevoelens ondergaat. 
  • Deus ex machina: letterlijk: god uit een machine. Vaak een god die de oplossing voor het probleem van de protagonist brengt (vaak een beetje gekunsteld).

Slide 13 - Slide

Aristotelische eenheden

  • Eenheid van tijd: binnen 24 uur
  • Eenheid van plaats: het verhaal speelt zich af op / rondom dezelfde plaats
  • Eenheid van handeling: alle handelingen werken toe naar een hoofdhandeling (geen sub-plots)

Slide 14 - Slide

Theater: voorstelling / inhoud
WAT is er te zien en/of te horen? Wat voor soort theater wordt er uitgevoerd? Bijvoorbeeld: teksttoneel, fysiek theater, cabaret, poppenspel, musical, opera of locatietheater.

De INHOUD is meestal het verhaal, gebaseerd op een (historische of eigentijdse) tekst. Romeo en Julia van Shakespeare kan worden uitgevoerd met de oorspronkelijke tekst, maar ook naar een eigentijdse, bewerkte tekst.



Slide 15 - Slide

VOORSTELLINGINHOUD: DE 5 W'S 
  • Wie: de personages 
  • Wat: de plot, het conflict, de spanningsopbouw (inleiding, opbouw, climax).
  • Waar: de plaats, ruimte, locatie waar de handeling zich afspeelt.
  • Waarom: het motief, de beweegreden van de handeling (bv.: waarom wil Romeo niet verder leven zonder Julia, ook al betekent dat zijn dood?). 
  • Wanneer: tijd en tijdsverloop

PANTOMIME  >



Slide 16 - Slide

Wat hoort allemaal bij
theatervormgeving?

Slide 17 - Mind map

THEATERVORMGEVING ANALYSE:

1. SPEL:
Lichaam
Stemgebruik
Mise-en-scène
Speelstijl

2. THEATERVORMGEVING
Locatie
Licht en geluid (effecten)
Decor, rekwisieten / attributen
Kostuum, grime & haar



HANS TEEUWEN  >



Slide 18 - Slide

THEATERSPEL (1)

  • Lichaam: mimiek / gebaren en bewegingen / lichaamshouding / handelingen

  • Stemgebruik: volume / accent / klankkleur / intonatie / klemtoon / timing




    Slide 19 - Slide

    THEATERSPEL (2)

      • Mise-en-scène: de plaatsing, beweging en blikrichtingen van acteurs in het speelvak (vgl. choreografie).

      • Speelstijl: bv. slapstick, melodrama, realistisch, (panto)mime, absurdistisch, overacting, underacting



      Slide 20 - Slide

      Lichaam: mimiek / gebaren en bewegingen / lichaamshouding / handelingen

      Slide 21 - Slide

      Stemgebruik: dynamiek (volume) / accent / klankkleur / intonatie / klemtoon / timing

      Slide 22 - Slide

      Mise-en-scène: de plaatsing, beweging en blikrichtingen van acteurs in het speelvak (vgl. choreografie).

      Slide 23 - Slide

      Speelstijl: melodrama, realistisch, over- /underacting, slapstick.

      Welke speelstijl denk je te herkennen?

      Slide 24 - Slide

      Oefenvraag 1: noem twee aspecten die dit optreden theatraal maken. Laat geluid en muziek buiten beschouwing.

      Slide 25 - Slide

      Oefenvraag 2
      In Revue Nègre wordt een voor die tijd (1927) stereotiep beeld van ‘de zwarte Amerikaan’ (toen ‘neger’ genoemd) gegeven. Noem drie vormgevingsaspecten van dit stereotiepe beeld. Betrek zowel de video (theater/dans) als het affiche (beeldend) in je antwoord.

      Slide 26 - Slide

      Slide 27 - Video

      Noem drie vormgevingsaspecten van dit stereotiepe beeld. Betrek zowel de video (theater) als het affiche (beeldend) in je antwoord.

      Slide 28 - Open question

      Antwoorden
      Strekking antwoord, drie van de volgende:
      • Het bananenrokje (kostuum)
      • Het halfnaakt zijn (kostuum)
      • Wild dansen met de heupen (lichaam)
      • Het dragen van uitbundige sieraden in de vorm van forse kralenkettingen/armbanden/oorbellen (kostuum)
      • Fysieke kenmerken die uitvergroot worden, zoals de dikke lippen van de man op het affiche.

      Slide 29 - Slide

      Groepsopdracht

      Slide 30 - Slide

      Huiswerk
      Zoek naar een voorbeeld van een (Disney?)film waarin duidelijk pro- en antagonist, peripetie en een climax te herkennen zijn en beschrijf deze. 
      Geef de klas de komende les een korte samenvatting van je bevindingen.

      Werkboek:
      Lezen en samenvatten WB. blz. 183 t/m 186
      M. WB. blz. 187 opdr. 21, 23, 25

      Slide 31 - Slide