Spelling H4 - les 1

Spelling H4
woorden korter schrijven
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Spelling H4
woorden korter schrijven

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • samen startopdracht
  • uitleg theorie
  • herhaling h1 t/m h4
  • zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

doelen
- Je weet op 5 manieren een woord(groep) korter te schrijven

- Je kent de afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting en  
   het symbool
- Je kunt bij alle 5 manieren een voorbeeld noemen

Slide 3 - Slide

startopdracht 
Log in met je eigen naam.

Slide 4 - Slide

Verdeel onderstaande woorden in drie groepen:
mavo – info - airco - btw - vip - NS -

Slide 5 - Open question

woorden korter schrijven

Slide 6 - Slide

afkorting
Een weergave van een woord(groep) met een beperkt aantal letters; een afkorting spreek je uit als het oorspronkelijke woord.

Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt:
e.d.
t.z.t.
Z.K.H.
etc.

Slide 7 - Slide

letterwoord
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord. 

Je schrijft een letterwoord zonder punten en je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt:
mavo
vip
pin

Slide 8 - Slide

initiaalwoord
Een initiaalwoord schrijf je zonder punten.

Wordt gevormd volgens dezelfde regels als een letterwoord, maar in tegenstelling tot een letterwoord spreek je het uit als losse letters:
NS
KLM
btw
pc
wc


Slide 9 - Slide

verkorting
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als een woord:
info
airco
wifi
horeca

Slide 10 - Slide

symbool
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat.


De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken. Dit geldt ook voor het gebruik van hoofdletters of kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt:
V                                               EUR
GB                                            s                                     
km/h                                       g

Slide 11 - Slide

even oefenen

Slide 12 - Slide

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 13 - Quiz

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 14 - Quiz

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 15 - Quiz

Wat is btw?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord

Slide 16 - Quiz

Wat is havo?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord

Slide 17 - Quiz

meer uitleg?
zie video-uitleg in de online omgeving

Slide 18 - Slide

Spelling H1 t/m H4

-Alle soorten werkwoordspelling  +
-H1: trema, apostrof, accent, cédille
-H2: met of zonder -n
-H3: getallen
-H4: afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting, symbool

Slide 19 - Slide

H1

Slide 20 - Slide

trema
  • om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen   worden uitgesproken: kopiëren (maar: gekopieerd), creëren,   beëindigen
  • in sommige leenwoorden: fröbelen, conciërge 

Let op: in samenstellingen geen trema, maar een koppelteken

Slide 21 - Slide

apostrof
  • als weglatingsteken: 's nachts, 's morgens, Lars' scooter
  • om uitspraakproblemen te voorkomen bij: ik hou van y baby's, Hanna's, accu's
  • in verkleinwoorden en meervouden van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, pc's, dvd'tje
  • in verkleinwoorden op-y, voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje

Slide 22 - Slide

accenten
  • accent aigu: logé, soirée, café
  • accent grave: barrière, crèche, fin de siècle
  • accent circonflexe: enquête, crêpe

om klemtoon aan te geven, accent aigu: dé manier om rijk te worden, een héél mooie auto

Slide 23 - Slide

cedille
  • het 'kronkeltje' onder de c: ç 
  • zorgt ervoor dat de c als s klinkt voor een a, o of u: Curaçao, garçon
  • in alle andere gevallen klinkt de c als k: caravan, decor

Slide 24 - Slide

H2

Slide 25 - Slide

met of zonder -n? - telwoorden
Telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige:
- met -n -> als ze zelfstandig worden gebruikt en personen aanduidt:   
                      Allen waren uitgenodigd.

-zonder -n -> als ze niet zelfstandig worden gebruikt of als ze geen                                                   personen  aanduiden:
                     Alle collega's waren uitgenodigd.
                     Van de oplossingen waren alle goed.

Slide 26 - Slide

met of zonder -n? - telwoorden
Let op:
Telwoorden als tientallen, honderden, duizenden, miljoenen hebben altijd een -n

Slide 27 - Slide

met of zonder -n? - bvnw
Bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden
- met -e -> enkelvoud : De gepensioneerde heeft alle tijd om boeken te lezen.
- met -n -> meervoud : De gepensioneerden hebben alle tijd om koffie te                                                          drinken.

Bijvoeglijke naamwoorden die dingen/zaken aanduiden
- met -e -> bijna altijd
- met -n -> stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: de zilveren ring

Slide 28 - Slide

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
menus, garçon, café's
B
cowboy's, Anne's fiets, reçu
C
cafés, A4'tjes, Alex' vader
D
Curaçao, smsje, ski-ongeluk

Slide 29 - Quiz

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
fröbelen, barrière, auto's
B
lolly's, garages, s'middags
C
logee, z'n fiets, cadeaus
D
enquête, cd'tje, vakantie's

Slide 30 - Quiz

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
video's, skiongeluk, taxis
B
kopiëren, gekopieerd, kopietje
C
creëren, gecreëerd, creätie
D
lente's, coordineren, financiëel

Slide 31 - Quiz

Mick staat met zijn boeken op de boekenmarkt. Hij heeft er al ... verkocht.
A
velen
B
vele

Slide 32 - Quiz

Mark Rutte en Sigrid Kaag zijn lijsttrekkers. ... willen ze graag minister-president worden.
A
beiden
B
beide

Slide 33 - Quiz

zelfstandig werken
weektaak: 
Hoofdstuk 4 Spelling: opdracht 1, 2, 3, 5


Slide 34 - Slide

doelen
  • Ik weet wanneer ik een meervouds-n moet gebruiken bij bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandig gebruikte telwoorden.
  • Ik weet hoe ik werkwoorden moet schrijven die in de tegenwoordige tijd hetzelfde klinken (vind - vindt)

Slide 35 - Slide