Tekstbegrip: Verbanden

Les vandaag: tekstbegrip
1 / 23
next
Slide 1: Slide
LessonUpPrimary EducationLower Secondary (Key Stage 3)Upper Secondary (Key Stage 4)

This lesson contains 23 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Les vandaag: tekstbegrip

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen deze les? 
  • Lesdoel: voorkennis tekstbegrip kort herhalen én   nieuw doel: verbanden (10 min)
  • Fragmenten RTL Talkshow Renze en NOS (5 min)
  • Tekst "Onderwijsinspectie ziet meer heftige incidenten op middelbare scholen" in groepjes analyseren (10 min)
  • Elevator pitch (10 min)
  • Kahoot Quiz verbanden (10 min)
  • Samenvatting: Wat hebben we geleerd?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Theorie tekstbegrip - herhaling  

Onderwerp: waar gaat de tekst over?
(Eén woord of enkele woorden)
→ inleiding: kennismaken met het onderwerp
→ middenstuk: deelonderwerpen
→ slot: samenvatting, conclusie, aanbeveling of toekomstverwachting

Hoofdgedachte: het belangrijkste wat een tekst over het onderwerp wil zeggen in één zin


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Tekstdoelen
De schrijver schrijft zijn tekst altijd met een doel: 

Informeren, overtuigen, activeren of amuseren.

Kunnen jullie voorbeelden noemen per doel? 

Slide 4 - Slide

Een schrijver schrijft zijn tekst altijd met een doel:
De lezer informeren – dat je iets te weten komt vb: nieuwsbericht, handleiding, recept
De lezer overtuigen – dat je vindt dat hij gelijk heeft vb: recensie, betoog
De lezer activeren – je overhalen iets wel of niet te doen vb: reclametekst, advertentie
De lezer amuseren – je vermaken vb : strip, roman

Tekstdoel 
Tekstsoort
Tekstvorm
Informeren
Informatieve teksten
Nieuwsbericht, recept, handleiding 
Overtuigen
Betogende teksten
ingezonden brief, recensie 
Activeren
Activerende of overhalende teksten
Reclametekst, advertentie 
Amuseren
Amuserende teksten
Strip, gedicht, jeugdboek 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Verbanden & Signaalwoorden
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Deze samenhang heet het verband in een tekst.

Door te letten op verbanden in een tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen.

Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Soorten verbanden - 
Chronologisch Verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde beschreven. 
  • Signaalwoorden: vroeger, later, intussen, daarna, vervolgens. 
  • Worden er jaartallen genoemd? Dan is er vaak een chronologisch verband

Voorbeeld: Eerst ga ik afrekenen, dan stap ik op de fiets, en vervolgens ga ik naar het station. 

Slide 7 - Slide

Chronologisch verband: juiste tijdsvolgorde, jaartallen en tijdsaanduidingen zoals vroeger, daarna, vervolgens, later
Opsommend verband: achter elkaar, ten eerste, ten tweede, ten slotte, maar ook
Toelichtend verband: extra informatie, een voorbeeld. Zoals, denk aan, neem nou, bijvoorbeeld.
Tegenstellend verband: maar, hoewel, ofschoon etc . tegenstelling.
het zou vandaag zonnig zijn, maar het regent pijpenstelen!


Soorten verbanden - Opsommend verband
  • Dingen worden achter elkaar opgenoemd.
  • Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog.
  • Een opsomming kan ook met streepjes of getallen worden aangegeven.

Voorbeeld: Om te beginnen vind ik dit boek niet leuk om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema kiezen. 

Slide 8 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden - Tegenstellend verband
  • Er wordt iets gezegd en dan wordt het tegenovergestelde beweerd.
  • Signaalwoorden: maar, hoewel, toch, ofschoon, ondanks, integendeel.

Voorbeeld: Het zou vandaag mooi weer worden, maar het regent pijpenstelen!

Slide 9 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden- Toelichtend verband
  • Er wordt een toelichting gegeven met extra informatie, vaak in de vorm van een voorbeeld. 
  • Signaalwoorden: zo, bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, neem nou.

Voorbeeld: Marco is een natuurtalent in balsporten, zoals voetbal, tennis en golf. 

Slide 10 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden - Voorwaardelijk verband
  • Er wordt aangegeven onder welke voorwaarden iets gebeurt.
  • Signaalwoorden: als...(dan), indien, tenzij, wanneer.

Voorbeeld: Als ik mijn huiswerk af heb, dan mag ik mee naar de film. 

Slide 11 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden - Redengevend verband
  • Er wordt aangegeven waarom iemand iets doet of vindt. 
  • Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is.

Voorbeeld: Omdat het glad is (reden), loop ik heel voorzichtig naar school (besluit). 

Slide 12 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden - Oorzakelijk verband
  • Het oorzakelijk verband lijkt op het redengevend verband. Het verschil is dat je bij een reden zelf een besluit neemt om iets wel of niet te doen. Bij een oorzaak gebeurt iets buiten jouw wil. 
  • Signaalwoorden: doordat, daardoor, dat komt door, het gevolg is, dankzij.

Voorbeeld: Doordat het glad is (oorzaak), gaan veel fietsers onderuit (gevolg).

Slide 13 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden - Concluderend verband
  • In een tekst staan uitspraken en vervolgens wordt daaruit een conclusie getrokken. Een conclusie is een gevolgtrekking uit wat eerder is gezegd.
  • Signaalwoorden: concluderend, dat houdt in, dus, daarom, kortom.
Voorbeeld: De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus verdeeld.


Slide 14 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Soorten verbanden - Samenvattend verband
  • Door de schrijver wordt samengevat wat er eerder in de tekst geschreven is.
  • Signaalwoorden: kortom, samenvattend, al met al. 

Voorbeeld: De één vond het te duur, de ander wilde graag een verre reis maken, weer anderen wilden gewoon kamperen, kortom, de vakantie ging niet door. 


Slide 15 - Slide

voorwaardelijk verband: er wordt aangegeven onder welke voorwaarde iets gebeurt vb signaalwoorden: als, dan.. indien, tenzij, wanneer.

Redengevend verband: waarom iemand iets doet of vindt wordt aangegeven. signaalwoorden : reden hiervoor, omdat daarom etc

Oorzakelijk verband: buiten jouw wil om. Net iets anders dan redengevend verband. signaalwoorden: dus, dankzij, dat komt door. 

Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend
Samenvattend verband: al met al, samenvattend, al met al. Samengevat wat er daarboven is beschreven. 
Fragmenten
Nu gaan we deze stof in de praktijk brengen. Eerst kijken we twee filmpjes. Let goed op, want de informatie uit de filmpjes heb je zo nodig bij de opdrachten.


WELL DONE!

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Onveiligheid op scholen neemt toe
Fragment RTL Renze 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Opdracht tekst "heftige incidenten op middelbare scholen"

  • Maak groepjes van 5 of 6 personen.
  • Lees de tekst.
  • Bepaal het onderwerp, de hoofdgedachte, de tekstsoort en het tekstdoel.
  • Bepaal het verband van alinea 2 en alinea 3 én benoem waarom je deze verbanden hebt gekozen samen. Denk hierbij aan signaalwoorden.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Extra: Elevator Pitch - 60 seconds
Bereid met je groepje een 60 seconds pitch voor. Wat zien jullie als oplossing voor het probleem op scholen? Hoe zouden jullie de criminaliteit, het geweld, of het drugsprobleem op school aanpakken? Verplaats je in een rol (je mag kiezen uit leerling, leraar, of directeur) en kies samen iemand uit je groepje die het woord doet. Er is geen goed of fout! Doel van de opdracht is je standpunt overtuigend te presenteren. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Time to... Kahoot! 
Maak je klaar voor de Kahoot Quiz over verbanden!

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Samenvattend: wat hebben we geleerd?
  • Theorie tekstbegrip opgefrist.
  • Lesdoel: verbanden uitgelegd en geoefend aan de hand van twee opdrachten, een zakelijke tekst én een elevator pitch.
  • Samengewerkt in groepjes om teksten te begrijpen en een overtuigende pitch neer te zetten.
  • Kennis over verbanden verdiept met een Kahoot quiz.


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Hoe vonden jullie het gaan? Vonden jullie het een prettige les? Is het lesdoel behaald?
En hebben jullie tips voor mij?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

This item has no instructions