bpr oefentoets bewijs en spoedprocedure

in welk artikel is de absolute competentie geregeld?
1 / 35
next
Slide 1: Open question
rechtenMBOStudiejaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

in welk artikel is de absolute competentie geregeld?

Slide 1 - Open question

welke soort zaak wordt niet in alle gevallen door de kantonrechter behandeld?
A
onrechtmatige daad
B
huur
C
arbeid
D
consumentenkoop

Slide 2 - Quiz

Zorgt een huurgeschil over 50.000 euro er nu voor dat deze zaak niet bij de kantonrechter wordt behandeld?

Slide 3 - Open question

Is er verschil bij de absolute competentie of het gaat om een gewone procedure of een spoedprocedure?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

Mark wil een spoedprocedure starten over een arbeidszaak. Kan hij daarvoor naar de civiele kamer van de rechtbank?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Henny wil een spoedprocedure aanvangen omdat zijn auto is beschadigd ter waarde van 30.000 euro door Tom. Er is spoedeisend belang. Kan hij zich tot de kantonrechter wenden?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

De werkgever van Bob heeft een arbeidsgeschil en heeft een spoedvoorziening nodig van de rechter. Kan hij naar de voorzieningenrechter van de rechtbank voor een spoedvoorziening?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Ad heeft een probleem met zijn verhuurder die hem hem met spoed zijn woning uit wil zetten. Bij welke rechter kan de verhuurder het kort geding starten?
A
kantonrechter
B
voorzieningenrechter van de rechtbank
C
beiden

Slide 8 - Quiz

Wat is de regel die geldt bij de relatieve competentie?
A
wie eist die bewijst
B
wie eist die blijft
C
wie eist die reist

Slide 9 - Quiz

Gelden de regels van de relatieve competentie in artikel 99 en verder ook bij een spoedvoorziening of zijn die juist anders?

Slide 10 - Open question

Wat komt er bij een spoedvoorziening na de dagvaarding?
A
conclusie van antwoord
B
verweerschrift
C
mondelinge behandeling

Slide 11 - Quiz

wat is de termijn voor hoger beroep tegen een spoedvoorziening
A
2 weken
B
3 maanden
C
4 weken

Slide 12 - Quiz

bij welke instantie ga je in hoger beroep van een spoedprocedure bij de kantonrechter?
A
de civiele kamer van de rechtbank
B
het gerechtshof
C
hoge raad
D
pachtkamer

Slide 13 - Quiz

Als je nu ook een gewone procedure start over het geschil tijdens het kort geding, hoe heet die gewone procedure dan?
A
de normale procedure
B
de bodemprocedure
C
de standaard procedure

Slide 14 - Quiz

Bij welk artikel in Rv beginnen de bewijsregels?

Slide 15 - Open question

Wat is de hoofdregel die geldt voor het bewijs?
A
wie eist die bewijst
B
wie eist die blijft
C
wie eist die reist

Slide 16 - Quiz

Als de gedaagde in de conclusie van antwoord een van de vorderingen van eiser niet betwist, moet eiser die dan ook bewijzen?
A
ja, want wie eist bewijst
B
nee, want dit is een uitzondering op de hoofdregel

Slide 17 - Quiz

Noem minimaal 3 bewijsmiddelen in een civiele procedure

Slide 18 - Open question

Zijn schriftelijke stukken, getuigenverklaringen, deskundigverklaringen en plaatopneming door de rechter de enige wettelijke bewijsmiddelen?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Wat is het verschil tussen een geschrift en een akte? (beide zijn schriftelijke bewijsstukken)

Slide 20 - Open question

Wat is het verschil tussen een onderhands akte en een authentieke akte?

Slide 21 - Open question

een arbeidsovereenkomst is een..
A
geschrift
B
onderhandse akte
C
authentieke akte

Slide 22 - Quiz

een brief is een..
A
geschrift
B
onderhandse akte
C
authentieke akte

Slide 23 - Quiz

een overlijdingsakte is een..
A
geschrift
B
onderhandse akte
C
authentieke akte

Slide 24 - Quiz

is er verschil in de kracht van het bewijs of iets een geschrift is of een akte?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Welke bewijskracht heeft een onderhandse akte?
A
vrije bewijskracht
B
dwingend bewijskracht tussen partijen
C
dwingend bewijskracht tegen iedereen

Slide 26 - Quiz

Welke bewijskracht heeft een notariele akte?
A
vrije bewijskracht
B
dwingend bewijskracht tussen partijen
C
dwingend bewijskracht tegen iedereen

Slide 27 - Quiz

Welke bewijskracht heeft een testament?
A
vrije bewijskracht
B
dwingend bewijskracht tussen partijen
C
dwingend bewijskracht tegen iedereen

Slide 28 - Quiz

Welke bewijskracht heeft een koopovereenkomst?
A
vrije bewijskracht
B
dwingend bewijskracht tussen partijen
C
dwingend bewijskracht tegen iedereen

Slide 29 - Quiz

Welke bewijskracht heeft een geboorteakte?
A
vrije bewijskracht
B
dwingend bewijskracht tussen partijen
C
dwingend bewijskracht tegen iedereen

Slide 30 - Quiz

Welke bewijskracht heeft een brief?
A
vrije bewijskracht
B
dwingend bewijskracht tussen partijen
C
dwingend bewijskracht tegen iedereen

Slide 31 - Quiz

is een getuige verplicht om te verschijnen in een civiel zaak?
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quiz

Wanneer ben je niet verplicht om een getuigenverklaring af te leggen?

Slide 33 - Open question

Waarom kunnen een arts, notaris en advocaat zich beroepen op hun verschoningsrecht?

Slide 34 - Open question

als je wordt opgeroepen als getuige in een zaak tegen je broer, ben je dan verplicht om de vragen te beantwoorden?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz