Kapitel 7 - les 8

1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Diese Stunde:

1. Aan het eind van het uur ken je de woorden op Seite 74/75 beter


Kapitel 7
Meine Heimat

Slide 2 - Slide

Lees de 1e drie teksten in de link en maak een vraag en bij één van de teksten.

Schrijf zelf vast het antwoord op.
Stel je vraag aan iemand in de klas.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Post je vraag.
Dan bekijken we nog even samen naar de tekst.

Slide 5 - Open question

Wörter A bis zum G - Seite 74/75

Aufgabe:
Maak zelf Nederlandse zinnen die je laat vertalen door je buurman/vrouw.


timer
10:00

Slide 6 - Slide

Oefen de regelmatige werkwoorden 

in de link of in de Classroom bij

Oefenmateriaal Periode 4
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Aufgabe 35 & 36
Machen im Arbeitsbuch  -Seite 70/71
Schreibecke I - Seite 77

Hausaufgaben: 

Leren Toetsstof
Wörter Seite 74-75



timer
1:00

Slide 9 - Slide

m
v
o
mv
1e =ow
der
die
das
die
4e =lv
den
die
das
die
m
v
o
mv
1e= ow
ein
eine
ein
keine
4e = lv
einen
eine
ein
keine
Schema der-groep
Schema ein-groep


der-groep
dies-, jen-, jed-, welch-, solch-, manch- all-



ein-groep
ein/kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

Slide 10 - Slide

Oefenzinnen 1e en 4e naamval

1.(de) Brandon kauft ___________________ Hund(m).

2.(een) Sylvie futtert ___________________ Katze(v).

3.(de) 3- ___________________ Gesundheit(v) meiner Mutter ist schlecht.

4.(de) Ich habe ___________________ Unfall(m) gesehen.

(het) Was haben Sie für ___________________ Haus(o) bezahlt?

Slide 11 - Slide

(een) Michelle und Stephan gründen ___________________ neue Gruppe(v).

6.(de) Ohne ___________________ Arzt (m) werde ich nie gesund!

7.(de) 9- Heidi macht sich Sorgen um ___________________ Hund(m).

8.(het, een) Durch ___________________ Wald(m) sehe ich ___________________ Hirsch(m).

9. (de) Ich habe ___________________ Grippe(v).

Slide 12 - Slide

1e en 4e naamval - 1. & 4. Fall

Ontleed de zin:    - Een/mijn leraar koopt een/zijn broodje in de aula.

1. pv- zin vragend maken-> Koopt (pv)een leraar een broodje?

2. ond: wie/wat + pv -> Wie/wat koopt -->> een leraar - onderwerp

3. lv: wie/wat + pv+ ond + rest van gezegde -->> Wie/wat koopt een     lijdend vw = een broodje                                                         leraar?

4.     Na de voorzetsels 4e naamval altijd de 4e naamval!!!!                                                 



Slide 13 - Slide

- 1. Onderwerp & nw deel van gezegde = 1e naamval

2. Lijdend voorwerp is de 4e naamval en na het 

3. na de voorzetsels 4e naamval: durch, für , ohne, um , bis, gegen, entlang

Alleen de uitgang van het mannelijk verandert in het lijdend vw. of na het voorzetsel 4e naamval. De andere blijven hetzelfde.

Zoek altijd eerst het voorzetsel!!!!!!!!!






e

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide