Kapitel 7 - les 6

1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Diese Stunde:

1. Aan het eind van het uur weet je meer over de laatste toets in de toetsweek


Kapitel 7
Meine Heimat

Slide 2 - Slide

PROEFWERK: 

Kapitel 7: Wörterliste A/B/DF/G -DN & ND - Seite 74/75
Kapitel 7: Der-groep in 1e & 4e naamval - Seite 78
Kapitel 7: Ein-Groep in 1e & 4e naamval - Seite 79
vertalingen van de der/ein groep woorden
Kapitel 7: Schreibecke I - Seite 77
Kapitel 7: Lesen
Herhaling ott zwakke ww en haben,sein,werden - Seite 186/187

Slide 3 - Slide

Programm:


Hören Aufgabe 21 - Seite 62

Bespreken tekst 2013 in de Classroom

Oefenen 1e en 4e naamval

Kijk op Seite 190 voor de schema ' s
 


 



Slide 4 - Slide

m
v
o
mv
1e =ow
der
die
das
die
4e =lv
den
die
das
die
m
v
o
mv
1e= ow
ein
eine
ein
keine
4e = lv
einen
eine
ein
keine
Schema der-groep
Schema ein-groep


der-groep
dies-, jen-, jed-, welch-, solch-, manch- all-



ein-groep
ein/kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

Slide 5 - Slide

Oefenzinnen 1e en 4e naamval

1.(de) Brandon kauft ___________________ Hund(m).

2.(een) Sylvie futtert ___________________ Katze(v).

3.(de) 3- ___________________ Gesundheit(v) meiner Mutter ist schlecht.

4.(de) Ich habe ___________________ Unfall(m) gesehen.

(het) Was haben Sie für ___________________ Haus(o) bezahlt?

Slide 6 - Slide

(een) Michelle und Stephan gründen ___________________ neue Gruppe(v).

6.(de) Ohne ___________________ Arzt (m) werde ich nie gesund!

7.(de) 9- Heidi macht sich Sorgen um ___________________ Hund(m).

8.(het, een) Durch ___________________ Wald(m) sehe ich ___________________ Hirsch(m).

9. (de) Ich habe ___________________ Grippe(v).

Slide 7 - Slide



Hausaufgaben: 

Machen Text Aufgabe 24/25/26

Keuze extra:
Machen in de Classroom - oefenen met haben ,sein, werden & tekst



Slide 8 - Slide

1e en 4e naamval - 1. & 4. Fall

Ontleed de zin:    - Een/mijn leraar koopt een/zijn broodje in de aula.

1. pv- zin vragend maken-> Koopt (pv)een leraar een broodje?

2. ond: wie/wat + pv -> Wie/wat koopt -->> een leraar - onderwerp

3. lv: wie/wat + pv+ ond + rest van gezegde -->> Wie/wat koopt een     lijdend vw = een broodje                                                         leraar?

4.     Na de voorzetsels 4e naamval altijd de 4e naamval!!!!                                                 



Slide 9 - Slide

- 1. Onderwerp & nw deel van gezegde = 1e naamval

2. Lijdend voorwerp is de 4e naamval en na het 

3. na de voorzetsels 4e naamval: durch, für , ohne, um , bis, gegen, entlang

Alleen de uitgang van het mannelijk verandert in het lijdend vw. of na het voorzetsel 4e naamval. De andere blijven hetzelfde.

Zoek altijd eerst het voorzetsel!!!!!!!!!






e

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide