This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Ga rustig zitten!
Pak je pen, schrift, boek en rekenmachine erbij.
Als het stil is kunnen we beginnen
Slide 1 - Slide
Programma van vandaag
Uitleg
Gemaakte huiswerk, bespreken opdracht 9
Aan de slag met huiswerk
Quiz
Slide 2 - Slide
Uitleg
Na deze les weet je:
- hoe de overheid:
1. stimuleert om iets wel te doen met subsidie of
2. stimuleert om iets minder te doen met accijnzen.
- wat collectieve goederen zijn
- wat belasting is op inkomen, winst en vermogen.
Je luistert en maakt in stilte aantekeningen!
Heb je vragen, steek dan je vinger op!
Slide 3 - Slide
Vorige les: Collectieve sector
Slide 4 - Slide
Subsidie en accijns
Subsidie
Een financiële bijdrage zodat mensen/bedrijven investeren in een product. Het product wordt goedkoper.
Accijns
Een extra belasting op producten die slecht voor ons zijn. Het product wordt duurder.
Slide 5 - Slide
Subsidies
Subsidie = financiële bijdrage van de overheid om mensen en bedrijven te stimuleren
Sporten
Museumbezoek
Milieuvriendelijker produceren
...
Slide 6 - Slide
Accijns
Doel heffing is stimuleren dat het gebruik vh product door consument afneemt.
Kostprijsverhogende belasting
Indirecte belasting
Geheven op beperkt aantal producten
Twee andere voorbeelden van kostprijsverhogende/ indirecte belastingen zijn btw en invoerrechten.
Slide 7 - Slide
Directe en Indirecte belasting
Indirecte belastingen
- BTW
- Invoerrechten
- Accijns
Directe belastingen
-Loon en inkomstenbelasting
-Vennootschapsbelasting
Slide 8 - Slide
Belasting op inkomen, winst en vermogen
Belasting op inkomen, winst
en vermogen
Directe belastingen
Er zijn grote verschillen in inkomen
Deze verschillen worden voor een deel gecorrigeerd door mensen die veel verdienen, meer inkomstenbelasting te laten betalen.
Slide 9 - Slide
Inkomstenbelasting
Nederland:
Progressief systeem
mensen met een hoog inkomen betalen naar verhouding (= procentueel) meer belasting.
voorbeeld berekening volgende sheet
Vlaktaks:
Proportioneel systeem
iedereen betaalt hetzelfde percentage aan belasting ongeacht het inkomen.
Slide 10 - Slide
Voorbeeld progressief belastingstelsel
Bij een progressief belastingstelsel moet er procentueel meerbelasting betaald worden naarmate het inkomen stijgt.
Slide 11 - Slide
Voorbeeld proportioneel belastingstelsel
Bij een proportioneelbelastingstelsel betaalt iedereen hetzelfde percentage belasting.(Vlaktaks)
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
Collectieve Goederen
Collectieve goederenworden door de overheid gemaakt en zijn voor iedereen beschikbaar.
Politie.
Brandweer.
Leger.
Zorg.
Infrastructuur.
Slide 15 - Slide
Collectieve goederen
Slide 16 - Slide
Je gaat 1 minuut in stilte nadenken over voorbeelden van collectieve goederen.
Na 1 minuut overleg je (ook weer 1 minuut) met degene die naast je zit.
Dus niet degene die voor of achter je zit!
timer
2:00
Opdracht
Slide 17 - Slide
Gemaakte huiswerk,
bespreken opdracht 9
Slide 18 - Slide
Opgave 9 A
€ 20.
Bijvoorbeeld bij 100.000 toeschouwers is de omzet € 2 miljoen.
Per toeschouwer is dat € 2 miljoen / 100.000 = € 20
Slide 19 - Slide
Opgave 9 B
Huidige prijs € 20.
Komt bij:
De persoonscontrole kost € 0,50 extra per kaartje.
De algemene controle kost € 250.000 / (20 × 25.000 kaartjes) = € 0,50 extra per kaartje.
In totaal komt er dan € 1 bij.
De oude prijs was € 20 . Dus nu € 21.
Slide 20 - Slide
Opgave 9 C
Ja, want de maatschappelijke kosten worden nu bedrijfskosten waarvoor de klant betaalt. Het is dus geen (negatief) extern effect meer.
Slide 21 - Slide
Opgave 9 D
Enerzijds stijgt de welvaart door de afgenomen negatieve effecten. Anderzijds daalt de welvaart omdat toeschouwers duurder uit zijn voor hetzelfde product.
De burgemeester vindt het eerste effect sterker.
Volgens het gemeenteraadslid is het tweede effect sterker.
Slide 22 - Slide
Herhaling lesstof voor opdracht 13
Hier wordt gevraagd om de omzet en de kosten te berekenen waarbij TO en TK worden gegeven.
Wat is ook alweer TO en TK?
TO is totale omzet en TK is totale kosten.
Hoe bereken je de totale winst?
Totale winst = Totale omzet - totale kosten
Slide 23 - Slide
Herhaling lesstof voor opdracht 13
Hoe bereken je de winst?
Stel: TK = 3Q + € 10,
TO = P * Q
P = € 50
Wat is de winst als er 20 producten worden verkocht?
TO = Totale omzet is € 50 * 20 = € 1000
TK= Totale kosten zijn (3 * 20) + 10 = € 70
Totale winst = TO - TK = € 1000 - € 70 = € 930
Slide 24 - Slide
Aan de slag!
Je gaat huiswerk maken in de les!
Wat
Lezen: Hfdst. 6 Par 3, Blz. 188 t/m 192
Maken: opdrachten 6 t/m 13
Hoe?
1. De eerste 10 minuten ga je in stilte en zelfstandig de opdrachten maken.
2. Na 10 minuten kun je overleggen met degene die naast je zit.
Tijd?
Tot ongeveer 10:30 uur.
Hulp?
Kijk in het boek, vraag je buurman of buurvrouw of steek je vinger op. Je praat dan zachtjes.
Opbrengst?
Je oefent met de lesstof van hoofdstuk 6.
Ben je eerder klaar?
Dan ga je zachtjes aan het werk voor een ander vak.
timer
10:00
Slide 25 - Slide
Quiz
Je maakt de vragen zelfstandig,
zonder overleg met andere leerlingen!
Slide 26 - Slide
collectieve goederen..
A
zijn goederen die voor de overheid gratis zijn
B
zijn goederen die voor collectieve groepen zijn
C
zijn goederen die voor iedereen gratis te gebruiken zijn
D
zijn goederen waar accijns op zit
Slide 27 - Quiz
De overheid geeft subsidie om positief gedrag te stimuleren. Wat is géén voorbeeld van subsidie?
A
Voorlichting geven over gezond leven.
B
Isolatie van een woning.
C
Technologische innovatie voor bedrijven.
D
Omscholing naar tekortberoepen.
Slide 28 - Quiz
De belangrijkste doelstelling van een accijns is dat de ...
A
prijs stijgt
B
hoeveelheid daalt
C
winst daalt
D
overheidsinkomsten stijgen
Slide 29 - Quiz
Accijns gaat naar ...
A
De gemeente
B
De overheid
C
Het rijk
D
Alle drie
Slide 30 - Quiz
Wat zijn collectieve goederen? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
straat verlichting
B
fietspaden
C
auto
D
boten
Slide 31 - Quiz
In een krantenartikel staat dat de accijns op tabak wordt verhoogd. Wat is accijns?
A
een soort loonbelasting
B
Een prijsverhoging voor meer winst
C
een extra belasting op ongezonde producten
D
Dat is de korting op een pakje sigaretten
Slide 32 - Quiz
Wat betekent de subsidie? De sportclub krijgt subsidie
A
het geld dat je krijgt van de overheid om een project uit te voeren
B
het geld dat je krijgt van scholen om eten te kunnen regelen
C
het geld dat je krijgt van mensen om een project te bezoeken
Slide 33 - Quiz
Voor wie zijn de collectieve goederen bestemd?
A
alle burgers
B
ambtenaren
C
rijksoverheid
D
Rijk, Provincie, Gemeente
Slide 34 - Quiz
Wat is subsidie?
Subsidie...
A
is een bijdrage van de overheid
B
is hetzelfde als accijns
C
moet je betalen aan de overheid
D
maken producten duurder
Slide 35 - Quiz
Kunnen individuele goederen ook collectieve goederen zijn?
A
Nee, collectieve goederen zijn altijd publiekelijk toegankelijk.
B
Nee, individuele goederen zijn altijd voor persoonlijk gebruik.
C
Ja, als ze door meerdere mensen worden gebruikt.
D
Ja, maar alleen als ze door bedrijven worden gebruikt.
Slide 36 - Quiz
Wat is een kenmerk van collectieve goederen?
A
komen alleen tot stand door drang van de overheid
B
men kan een individuele prijs vragen
C
niet-uitsluitbaar
D
rivaliserend
Slide 37 - Quiz
In de volgende les wil ik graag: uitleg over / opdrachten maken over...