herhaling pv onderwerp en gezegde

Wat is het onderwerp?

Tom doet nooit de boodschappen.
A
Tom
B
doet
C
nooit
D
de boodschappen
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsvmbo b, kLeerroute VBLeerroute VKLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is het onderwerp?

Tom doet nooit de boodschappen.
A
Tom
B
doet
C
nooit
D
de boodschappen

Slide 1 - Quiz

Hoe vind ik de persoonsvorm ?
A
Ik maak de zin vragend?
B
Het is het eerste woord van de zin?
C
Ik kies gewoon
D
Het is het woord na het vraagwoord in de zin

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

De bakker vandaag bakt een lekkere taart.
A
De bakker
B
bakt
C
een lekkere taart
D
vandaag

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Moet jij elke ochtend naar school fietsen?
A
moet
B
fietsen
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 4 - Quiz

De pv
De pv vind ik door de zin vragend te maken.
Ik ga naar het strand.  Ga ik naar het strand? ga=pv
De pv staat achter het vraagwoord.
Wie geeft jou een cadeau? Geeft= pv

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben jij boos?
A
Waarom
B
ben
C
jij
D
boos

Slide 6 - Quiz

Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Het onderwerp is Wie of wat+ pv
Wij oefenen met werkwoorden.
Oefenen we met werkwoorden?
Oefenen= pv
Wie oefenen= WIJ= onderwerp

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp?

Marieke en Sourin gaan samen voetballen.
A
Marieke
B
Sourin
C
Marieke en Sourin
D
voetballen

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Waarom ga jij niet op tijd naar bed?
A
Waarom
B
ga
C
jij
D
naar bed

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Alle leerlingen hebben de toets goed gemaakt.
A
leerlingen
B
alle leerlingen
C
de toets
D
goed

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Volgende week heeft Jaimie een boekbespreking.
A
Volgende week
B
Jaimie
C
heeft
D
een boekbespreking

Slide 12 - Quiz

Ik kan het onderwerp in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

werkwoordelijk gezegde?
Hopelijk hebben jullie deze opdrachten goed gemaakt.
A
hopelijk
B
hebben
C
hebben gemaakt
D
hebben goed gemaakt

Slide 14 - Quiz

Iets nieuws
Het werkwoordelijk gezegde
Dit zijn alle werkwoorden in een zin.
Dit zijn alle doe-woorden in een zin
Vb: hij heeft slecht geslapen
Pv= heeft        Ww gezegde= heeft geslapen

Slide 15 - Slide

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
de persoonsvorm

Slide 16 - Quiz

Ww gezegde
Stap 1: zoek de pv
Stap 2: zoek alle andere doe- woorden
Stap 3: lees de woorden achter elkaar op.  Dit is een werkwoord combinatie.
Vb. Heeft gekregen of is gekomen

Slide 17 - Slide

Wat heb jij zitten doen in die klas?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
zitten
B
zitten doen
C
heb zitten doen
D
heb zitten

Slide 18 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Joris heeft gisteren zijn examen gemaakt.'

A
heeft
B
heeft gemaakt
C
gemaakt
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quiz

Morgen ga ik fietsen naar de tandarts.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsend
C
fietsend
D
morgen

Slide 20 - Quiz

Mijn buurman maakt huiswerk voor de cursus.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
maakt
B
huiswerk
C
de cursus
D
mijn buurman

Slide 21 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Jip is vanmorgen te laat uit bed gekomen'

A
is
B
is gekomen
C
gekomen
D
uit bed

Slide 22 - Quiz

Hij heeft een mooie dag gehad in de dierentuin.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft
B
dierentuin
C
heeft gehad
D
hij

Slide 23 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren problemen gehad met de leraar.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gehad
D
heeft problemen gehad

Slide 24 - Quiz

Ik kan het werkwoordelijk gezegde
in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Zelf aan de slag
Pak je blauwe map en oefen blz. 9 of 11
Succes.
Vragen stellen mag altijd!,!

Slide 26 - Slide