Taal 1&2

Welkom!
Lesdoelen

Terugblik: zinsdelen

Aan de slag!
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Lesdoelen

Terugblik: zinsdelen

Aan de slag!

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je zinnen in zinsdelen verdelen;

...kun je pv - ow - wg - lv benoemen.

Slide 2 - Slide

Terugblik
Schrijf de drie opdrachtjes in je schrift:

1. Bedenk minimaal drie zinnen van onderstaande woorden.

speelden Peter een gisteren voetbal en Kas potje


2. Welke woorden horen bij elkaar?

3. Hoe noem je deze zinsdelen?


Slide 3 - Slide

Zinsdelen
gisteren = bijwoordelijke bepaling
speelden = persoonsvorm
Peter en Kas = onderwerp 
een potje voetbal = lijdend voorwerp

Gisteren | speelden | Peter en Kas | een potje voetbal.

Peter en Kas | speelden | gisteren | een potje voetbal.

Een potje voetbal | speelden | Peter en Kas | gisteren.

Speelden | Peter en Kas | gisteren | een potje voetbal?

Slide 4 - Slide

Aan de slag!
Je werkt 10 minuten in stilte.

Maak opdracht 1, 2 & 3.


Slide 5 - Slide

Deze les
Lesdoelen

Begintaak

HW bespreken

Uitleg: samengestelde zin

Aan de slag!

Slide 6 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je zinnen verdelen in zinsdelen en benoemen;

...kun je uitleggen wat een samengestelde zin is;

...kun je een samengestelde zin herkennen.

Slide 7 - Slide

Begintaak
In welke zinnen staat een persoonsvorm?

Vera wandelt met de hond.

Hebben jullie pizza gegeten?

Ik vind zoute drop het lekkerst.

De leerlingen mogen in de pauze buitenspelen.

Slide 8 - Slide

Huiswerk
Opdracht 5, blz. 29.

Je hebt 5 minuten om samen de opdracht te controleren.

Vragen? 
Stap 1: lees theorie blz. 28.
Stap 2: overleg met elkaar.
Stap 3: vraag mij!
timer
5:00

Slide 9 - Slide

Begintaak
In welke zinnen staat een persoonsvorm?

1 Vera wandelt met de hond.

2 Hebben jullie pizza gegeten?

3 Ik vind zoute drop het lekkerst.

4 De leerlingen mogen in de pauze buitenspelen.

Slide 10 - Slide

Aantekening: samengestelde zinnen
In elke zin moet een persoonsvorm staan.

Een zin met 1 persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin.

Karin wandelt met de hond. / Wij eten pizza. / Fouad heeft een potje voetbal gespeeld.

Een zin met 2 persoonsvormen noemen je een samengestelde zin.

Karin wandelt met de hond, terwijl Lisa de afwas doet

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 1, 2 & 3, blz. 30 & 31.

Je werkt zelfstandig, in stilte (10 min).

Vragen?
Lees je aantekeningen & theorie blz. 30.

Klaar?
Maak steropdracht 5***, blz. 31.

Slide 13 - Slide

Lesdoelen???
Aan het einde van de les...

...kun je zinnen verdelen in zinsdelen en benoemen;

...kun je uitleggen wat een samengestelde zin is;

...kun je een samengestelde zin herkennen.

Slide 14 - Slide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik

HW bespreken

Aan de slag!

Slide 15 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je uitleggen wat een samengestelde zin is;

...kun je een samengestelde zin herkennen;

...kun je de persoonsvorm op de juiste manier spellen.

Slide 16 - Slide

Terugblik
Schrijf onderstaande zin over, verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.

In het weekend heeft mijn vader mijn moeder een mooie bos bloemen gegeven.

pv =                        lv =
ow =                       mv =
wg =                       bwb =
timer
3:00

Slide 17 - Slide

Opdracht 1, blz. 30
1 pv= kon, was; vw= want
2 pv = petst, gaat; vw = voordat
3 pv = was, had; vw = toen
4 pv = ophangt, doen; vw = terwijl
5 pv = zijn, gaan; vw = maar
6 pv = bakt, neemt; vw = of

Slide 18 - Slide

Opdracht 3, blz. 31
1 Ik trek een dikke jas aan. Ik krijg het niet koud.
2 Het had gestormd. De weg was bezaaid met takken.
3 Elias doet zijn schoenen uit. Hij gaat naar binnen.
4 Hanneke trakteert op taart. Ze is vandaag jarig.
5 In Artis is een tijger te zien. Hij is ontsnapt.
6 Karst is lid van een boksclub. Karst traint tweemaal per week.

Slide 19 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 4, blz. 31.
Lees theorie blz. 32.
Maak opdracht 3 t/m 5, blz. 33.

Je werkt in stilte (10 minuten).
Je hebt de opdrachten af aan het einde van de les.
Vragen?
Lees de theorie & aantekeningen.

Klaar = opdracht 5***, blz. 31.
timer
20:00

Slide 20 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je uitleggen wat een samengestelde zin is;

...kun je een samengestelde zin herkennen;

...kun je de persoonsvorm op de juiste manier spellen.

Slide 21 - Slide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: zinsontleding

Opdrachten nakijken

Aan de slag!

Slide 22 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je zinnen in zinsdelen verdelen;

...kun je de persoonsvorm op de juiste manier spellen;

...kun je samengestelde zinnen herkennen.

Slide 23 - Slide

Terugblik
Schrijf onderstaande zin over.
Verdeel in zinsdelen.
Benoem de zinsdelen.

Welke koekjes bak jij voor de verjaardag van Karin volgende week?

pv =                    lv =
ow =                   mv =
wg =                   bwb =

Slide 24 - Slide

Opdracht 4, blz. 31

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 1, 2 & 3, blz. 57.

Je werkt zelfstandig, in stilte.
Je hebt 20 minuten.
De opdrachten zijn af.

Vragen? Lees theorie blz. 30 & 56.
Klaar = leren theorie & aantekeningen (zie Magister, Taaltoets).
timer
15:00

Slide 29 - Slide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: samengestelde zinnen

Opdrachten nakijken

Aan de slag!

Slide 30 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je de persoonsvormen uit een samengestelde zin benoemen;

...kun je woordsoorten benoemen.

Slide 31 - Slide

Opdracht
Noteer de persoonsvormen van onderstaande, samengestelde zinnen.

1. Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.

2. Omdat het bleef regenen, werd het kampioenschap afgelast.

3. Zorg ervoor dat je de theorie goed leert!

timer
2:00

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Aantekening: woordsoorten (blz. 54)
werkwoord = zegt wat iets of iemand doet
vb.: zwemmen, fietsen, dansen maar ook zijn, hebben, worden
lidwoord = de, het, een
zelfstandig naamwoord = een woord voor mens, dier, ding of plant, namen
vb.: bloem, tijger, frisdank, aarde, liefde, Sam, Karin
bijvoeglijk naamwoord = zegt iets over een zelfstandig naamwoord
vb.: aardige, rode, kleine
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord = waarvan iets gemaakt is
vb.: gouden, metalen, ijzeren
voorzetsel = een kort woord dat plaats, tijd of oorzaak aangeeft
vb.: op, na, tijdens, door, in

Slide 36 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 4, blz. 54.

Je werkt zelfstandig, in stilte.

Klaar = maak opdracht 5***, blz. 55.

Vragen?
Lees theorie op blz. 54 & aantekening.

Slide 37 - Slide

Lesdoelen???
Aan het einde van de les...

...kun je de persoonsvormen uit een samengestelde zin benoemen;

...kun je woordsoorten benoemen.

Slide 38 - Slide

Welkom!
Ga zitten, pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 39 - Slide

Terugblik
Benoem alle woorden uit onderstaande zin. Kies uit: lw - ww - zn - bn - vz
In stilte, 2 minuten!

Op zaterdag ga ik zwemmen bij het nieuwe zwembad Krommerijn.
Op =                       bij =
zaterdag =          het =
ga =                       nieuwe =
ik =                         zwembad =
zwemmen =      Krommerijn = 


timer
2:00

Slide 40 - Slide

Aantekening: citaat (blz. )
Een citaat, iets wat iemand letterlijk zegt, schrijf je tussen "aanhalingstekens".

Let op: een citaat begint altijd met een HOOFDLETTER.
VB: De docent vroeg: "Heb je de aantekening overgeschreven?"

Na een citaat gebruik je een leesteken (komma, vraagteken of uitroepteken) en geen hoofdletter.
VB: "Mevrouw, ik heb mijn huiswerk gemaakt!" zei Bart tegen de docent.



Slide 41 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 3 & 5, blz. 59.

Je werkt in stilte.
Vragen? 
Lees theorie & aantekeningen.

Zorg dat de opdrachten af zijn!

Slide 42 - Slide

Huiswerk
Volgende week vrijdag = taaltoets!

Nog twee lessen...

Leer de theorie & aantekeningen van hoofdstuk 1 & 2 Taalverzorging.

Slide 43 - Slide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: citaat

HW nakijken

Aan de slag!

Slide 44 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je een citaat op de juiste manier opschrijven;

...heb je geoefend met het onderdeel waarmee jij moeite hebt.

Slide 45 - Slide

Opdracht
Schrijf onderstaande zin over, gebruik aanhalingstekens en leestekens op de juiste manier.

begrijp je alles voor de toets vroeg de docent


Slide 46 - Slide

Citaat
Schrijf onderstaande zin over, gebruik aanhalingstekens en leestekens op de juiste manier.

"Begrijp je alles voor de toets?" vroeg de docent.

Slide 47 - Slide

Opdracht 3, blz. 59

Slide 48 - Slide

Opdracht 5, blz. 59
  1. Op de begrafenis waren onbeschrijflijk veel mensen.
2 Kim gaat dadelijk nieuwe laarzen kopen.
3 Arjans oma van tachtig is lichamelijk nog erg fit.
4 De fotografen maakten foto’s van de feestelijke opening.
5 Gewoonlijk zijn deze kaarsen na vier uur opgebrand.
6 Moest je werkelijk onder narcose toen je kies werd getrokken?

Slide 49 - Slide

Aan de slag!
Zelfstandig werken, in stilte.

Kies:
A = zinsontleding (maak opdracht 5, blz. 29).
B = samengestelde zinnen (maak opdracht 4, blz. 57)
C = woordsoorten oefenen (maak opdracht 4 & 5, blz. 55)
D = werkwoordspelling (maak opdracht 5, blz. 33)
E = hoofdletters & leestekens (maak opdracht 1 & 2, blz. 59)

Slide 50 - Slide