ECO&EVO quiz

De grote Eco en Evo check test.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De grote Eco en Evo check test.

Slide 1 - Slide

Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur
D
A en B zijn beide goed

Slide 2 - Quiz

Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Takjes om een nestje te bouwen zijn een:
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 4 - Quiz


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 5 - Quiz


Sloot
In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
    1) alg;               4) stekelbaars;
    2) baars;          5) watervlo.
    3) snoek;
   
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
   

A
1 – 2 – 4 – 5 – 3
B
1 – 5 – 4 – 2 – 3
C
5 – 1 – 3 – 4 – 2
D
5 – 4 – 2 – 3 – 1

Slide 6 - Quiz


Bodem
Vijf kenmerken van de bodem van een ecosysteem zijn:
    1) de grootte van de bodemdeeltjes;
    2) de grondwaterstand;
    3) het humusgehalte;
    4) de zuurgraad;
    5) het gehalte aan bepaalde zouten.
Welke van deze kenmerken hebben invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschap in het ecosysteem?
A
kenmerken 1, 3 en 4
B
kenmerken 1, 3 en 5
C
kenmerken 2, 3, 4 en 5
D
kenmerken 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 7 - Quiz


Piramide van aantallen
In de afbeelding zie je vier piramiden van aantallen.
  
Welke piramide hoort bij de keten
plant -> bladluis -> lieveheersbeestje?
A
piramide A
B
piramide B
C
piramide C
D
piramide D

Slide 8 - Quiz


Mieren en acacia’s
In Midden-Amerika komen mieren voor die leven op en van acaciastruiken, zoals Acacia collinsii. Mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus zijn zéér agressief en vallen alle organismen aan die het hebben voorzien op 'hun' acaciastruik. Deze mieren nestelen in holten in dorens en halen al hun voedsel uit deze ene struik: ze gebruiken stoffen uit de nectarklieren die zich op de bladstelen bevinden en uit de voedselrijke bolletjes die aan de toppen van de jonge bladeren zitten (zie de afbeelding).

A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Symbiose

Slide 9 - Quiz


- Is er in het voedselweb van de afbeelding hiernaast in de relatie tussen de baars en reiger sprake van concurrentie?

- Is er in dit voedselweb in de relatie tussen baars en reiger sprake van predatie?
A
wel concurrentie geen predatie
B
wel concurrentie wel predatie
C
geen concurrentie geen predatie
D
geen concurrentie wel predatie

Slide 10 - Quiz

Hoe ontstaat successie?
Sleep de onderstaande gebeurtenissen zodat er een juiste chronologische volgorde ontstaat 
1
2
3
4
5
6
Op de bodem die arm is aan organische stof ontkiemen planten die bestand zijn tegen extreme abiotische factoren
Kleine consumenten 1e orde en reducenten vestigen zich in en op de bodem
De reducenten breken detritus af waardoor bodem rijker wordt aan organische stof
Door de rijkere bodem worden er meer producten aangetrokken met een tolerantie voor meer anorganische stof.
Het voedselaanbod stijgt enorm en trekt consumenten van hogere orden aan.
De biodiversiteit stijgt explosief en er ontstaat gelaagdheid in het ecosysteem

Slide 11 - Drag question

SCHIMMELS
BACTERIËN
Celwand
Celkern
Geen celwand
Prokaryoot
Eukaryoot
Geen celkern

Slide 12 - Drag question

Tot welk niveau horen boomalgen die op een boom zitten?
A
Populatie
B
Ecosysteem
C
Orgaan
D
Organisme

Slide 13 - Quiz

Verschillende kenmerken van verschillende organismen zijn:
1) de hand met vijf vingers bij de koala en de resusaap;
2) de klauwen van de witstaartarend en de zeearend;
3) de stroomlijnvorm bij de slechtvalk en de dwergpinguïn;
4) de vinnen bij de blauwe vinvis en de grote witte haai.
Welk van deze voorbeelden betreft analoge ontwikkeling in de evolutie?
A
voorbeeld 1
B
voorbeeld 2
C
voorbeeld 3
D
voorbeeld 4

Slide 14 - Quiz


Genetic drift

Wanneer zal genetic drift het duidelijkst zichtbaar zijn in een populatie?

A
als de populatie erg klein is
B
als er een sterke neiging is tot voorkeur bij de paring
C
als er weinig mutaties optreden
D
als het milieu sterk varieert

Slide 15 - Quiz

De voorpoot van een dolfijn en de voorpoot van een chimpansee vertonen overeenkomst in bouw; de functie is verschillend.
Hoe wordt dit verschijnsel verklaard volgens de evolutietheorie? [T1]
A
Deze organismen hebben een gemeenschappelijke voorouder; het verschil in functie hangt samen met aanpassing aan een verschillend milieu
B
Deze organismen hebben een gemeenschappelijke voorouder; de overeenkomst in bouw is veroorzaakt door een overeenkomstig milieu
C
Deze organismen hebben verschillende voorouders; het verschil in functie is daar een overblijfsel van
D
Deze organismen hebben verschillende voorouders; de overeenkomst in bouw is veroorzaakt door een overeenkomstig milieu

Slide 16 - Quiz

Op de Galapagoseilanden heeft de evolutie geleid tot veertien verschillende soorten vinken, die verschillend zijn aangepast aan het eten van zaden, insecten en knoppen van verschillende soorten planten.

Hoe kon die uitwaaiering in zoveel soorten ontstaan? [T1]
A
De eilanden liggen dicht genoeg bij elkaar om onderlinge migratie mogelijk te maken
B
De eilanden liggen dicht genoeg bij het Zuid-Amerikaanse continent
C
De eilanden zijn zo klein dat er genetic drift kan optreden
D
De eilanden zijn voldoende van elkaar geïsoleerd

Slide 17 - Quiz

Hier is een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Met welke nu levende soort is soort 5 het meest verwant?
A
2
B
12
C
1
D
11

Slide 18 - Quiz

Hier is een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Als soort 10 de mens voorstelt, welke soort kan of welke soorten kunnen dan de chimpansee voorstellen?
A
alleen soort 7
B
alleen soort 9
C
de soorten 3, 7 en 9
D
de soorten 9, 11 en 12

Slide 19 - Quiz