5.5 Veranderende ecosystemen 4V

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 8.4 Veranderende ecosystemen
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 8.4 Veranderende ecosystemen

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 8
8.1 Populatiedynamiek in ecosystemen
8.2 Energie in ecosystemen
8.3 Kringlopen in ecosystemen (lastig!)
8.4 Veranderende ecosystemen

Slide 2 - Slide

Doel 8.4
  • Je leert waardoor vegetaties gelijk blijven of veranderen.



Slide 3 - Slide

Schrijf voor jezelf je antwoord op en denk na 
WAAROM je denkt dat dat het goede antwoord is.

Daarna bespreken we klassikaal de antwoorden en argumenten

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Begrippen
Pioniersoorten
Pionierstadium
Climaxstadium
(Primaire en secundaire) successie
Subclimaxstadium


Slide 15 - Slide

Opdracht
Stel: we gooien de school plat en halen alle bouw materialen weg. Er blijft een lege vlakte over.







Slide 16 - Slide

Opdracht
Wat gebeurt er dan?
Welke soorten vestigen zich als eerste? En dan? En dan?
Kun je iets zeggen over de tolerantiegrenzen van die soorten mbt abiotische factoren?
Hoe ontwikkelt de biodiversiteit zich?
Hoe ontwikkelen de abiotische factoren zich?
Hoe ontwikkelt de biomassa zich?




Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Successie

pioniersecosysteem--------------------- climaxecosysteem
Verandering van de soortensamenstelling van een levensgemeenschap

Slide 19 - Slide

Aanpassingen van dieren


Dieren zijn over de jaren heen veranderd. 

Organismen die de beste overlevingskans hadden en daarmee de meeste nakomelingen hadden, gaven gunstige genen door om te overleven in de omgeving




Slide 20 - Slide

Vorming pioniersecosysteem

Slide 21 - Slide

Subclimaxstadium
ccds






De biodiversiteit is hoger in het subclimax stadium: streven bij natuurbeheer

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Zijn er vragen?
Zijn er vragen?

Slide 25 - Slide

Van welke orde is de vos via de langste route?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quiz

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Predatie

Slide 27 - Quiz

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Predatie

Slide 28 - Quiz

Sleep de onderstaande processen naar de juiste plaats in het energiestroomschema
Het voedselaanbod 
Energieverlies via ontlasting
Deel van de energie gebruikt voor vastleggen biomassa
Deel van de energie dat opgenomen wordt in het lichaam van een organisme
Deel van het voedselaanbod dat niet wordt gegeten 
Energieverlies door dissimilatie  

Slide 29 - Drag question

Als natuurgebieden behouden moeten worden zoals ze zijn, moeten gebieden worden beheerd. Hiernaast zie je daar een voorbeeld van. Door vlakke gebieden te begrazen voorkom je successie en blijft het gebied als zodanig behouden.
Welke van de volgende redenen is of zijn juist om het gebied te begrazen?
A
door begrazing groeien er minder grote planten. Hierdoor is er meer zonlicht voor kleinere plantensoorten
B
door begrazing krijgen andere plantensoorten meer kans omdat er minder concurrentie is
C
door begrazing blijft het gebied behouden waardoor het als recreatiegebied kan worden gebruikt

Slide 30 - Quiz

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?
A
Bij primaire successie zijn alleen producenten betrokken, de consumenten verschijnen pas bij secundaire successie
B
Primaire successie start op kale rots, secundaire successie start met vruchtbare grond
C
Primaire successie gaat door gebrek aan concurrenten veel sneller dan secundaire successie
D
Primaire successie verloopt ongestoord, secundaire successie kent een sub-climax als eindstadium

Slide 31 - Quiz

Pioneersecosysteem
Climaxecosysteem
Sterk wisselende bodem
Kleine diversiteit aan soorten organismen
Een eenvoudig voedselweb
De productie is gelijk aan de afbraak
De kringlopen zijn gesloten
Vegetatie bestaat uit meerdere lagen
Meerjarige planten en 1 jarige planten
Een geringe Biomassa
Grote diversiteit aan organismen

Slide 32 - Drag question

Wanneer een ecosysteem in evenwicht is, betekent dat....
A
Dat weersomstandigheden altijd hetzelfde zijn
B
De verhouding tussen aantallen verschillende plant- en diersoorten ongeveer gelijk blijft (ze verdringen elkaar niet)
C
Dat de verhouding tussen verschillende plant- en diersoorten onveranderbaar is.
D
Dat een ecosysteem gezond is

Slide 33 - Quiz


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 34 - Quiz


Tolerantie voor zout
In de grafiek in de afbeelding is de dichtheid van drie verschillende algen weergegeven:
in een rivier, in een riviermonding en in zee 

Welke alg heeft de breedste tolerantie voor zout?
 

A
soort I
B
soort II
C
soort III

Slide 35 - Quiz


Sloot
In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
    1) alg;               4) stekelbaars;
    2) baars;          5) watervlo.
    3) snoek;
   
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
   

A
1 – 2 – 4 – 5 – 3
B
1 – 5 – 4 – 2 – 3
C
5 – 1 – 3 – 4 – 2
D
5 – 4 – 2 – 3 – 1

Slide 36 - Quiz


Bodem
Vijf kenmerken van de bodem van een ecosysteem zijn:
    1) de grootte van de bodemdeeltjes;
    2) de grondwaterstand;
    3) het humusgehalte;
    4) de zuurgraad;
    5) het gehalte aan bepaalde zouten.
Welke van deze kenmerken hebben invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschap in het ecosysteem?
A
kenmerken 1, 3 en 4
B
kenmerken 1, 3 en 5
C
kenmerken 2, 3, 4 en 5
D
kenmerken 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 37 - Quiz


Piramide van aantallen
In de afbeelding zie je vier piramiden van aantallen.
  
Welke piramide hoort bij de keten
plant -> bladluis -> lieveheersbeestje?
A
piramide A
B
piramide B
C
piramide C
D
piramide D

Slide 38 - Quiz


Mieren en acacia’s
In Midden-Amerika komen mieren voor die leven op en van acaciastruiken, zoals Acacia collinsii. Mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus zijn zéér agressief en vallen alle organismen aan die het hebben voorzien op 'hun' acaciastruik. Deze mieren nestelen in holten in dorens en halen al hun voedsel uit deze ene struik: ze gebruiken stoffen uit de nectarklieren die zich op de bladstelen bevinden en uit de voedselrijke bolletjes die aan de toppen van de jonge bladeren zitten (zie de afbeelding).

A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Symbiose

Slide 39 - Quiz


Lees eerst de informtietekst. Bekijk dan de afbeelding.

–    Geef twee abiotische factoren die het moeilijk maken voor planten om op een duin te groeien. Leg elke factor uit.
–    Leg uit op welke twee manieren helm deze moeilijkheden overwint.
 Gebruik de afbeeldingen 1 en 2.

Slide 40 - Open question

Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
A en B
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen

Slide 41 - Quiz

Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quiz

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 43 - Quiz

Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?
A
producenten
B
consumenten
C
reduceren

Slide 44 - Quiz

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 45 - Quiz