Hoe gaat het?
Comment ça va? = Hoe gaat het?
Comment vas-tu? = Hoe gaat het met jou?
Ça va? = Alles goed?
Ça va = Het gaat
Ça va bien = Het gaat goed
Ça va très bien = Het gaat heel goed
Ça va mal = Het gaat slecht
Waar kom je vandaan?
Tu habites où? = Waar woon je?
J'habite à Amsterdam = Ik woon in Amsterdam
J'habite aux Pays-Bas = Ik woon in Nederland
J'habite en Hollande = Ik woon in Nederland
Je suis Hollandais - Ik ben Nederlander
Je suis Hollandaise - Ik ben Nederlandse