W7 1G1 NE GRAMMATICA §22 + SCHRIJVEN §11-26-40-41

Week 7
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Week 7

Slide 1 - Slide

Opzet week 7 - 15 t/m 19 februari
Les 1: Schrijfvaardigheid (online)
  • §11-26-40
Les 2: LessonUp (thuis)
Werken aan de weektaken
Les 3: Schrijfvaardigheid (online)
  • toets - deel 1
Les 4: Grammatica (online)
  • §21 - lijdend voorwerp




Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het schrijven van goede zinnen.
  • het schrijven van een inleiding.
  • het schrijven van een slot.
  • het benoemen van het lijdend voorwerp.

Slide 3 - Slide

Les 1
Schrijfvaardigheid
  • §11 - goede zinnen schrijven
  • §26 - zinsverbanden
  • §40/41 - inleiding en slot

        

Slide 4 - Slide

Goede teksten schrijven

Tijdens de lessen schrijfvaardigheid hebben wij verschillende onderdelen besproken rondom het schrijven van goede teksten. In de volgende dia's vind je een samenvatting van de verschillende onderdelen. Ik geef ook een aantal voorbeelden bij de schrijfopdrachten voor een cijfer.

Slide 5 - Slide

Zinsverbanden
Zinnen zijn altijd aan elkaar verbonden. Wanneer dat niet zo is, heb je namelijk gewoon 'losse informatie'.

Zinnen zijn met elkaar verbonden door zinsverbanden. Dit gebeurt meestal door verbindingswoorden.
  • Wij waren heel erg goede vrienden, maar door zijn leugen wil ik hem nooit meer spreken.

Slide 6 - Slide

Zinsverbanden
• Van een opsommend verband is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd. Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), bovendien, verder, ten slotte. 
Voorbeeld: Mijn moeder wil groenten en fruit kopen. Verder brood en daarnaast wat broodbeleg en tot slot een paar toetjes.

• In het geval van een tegenstellend verband worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd. Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant. 
Voorbeeld: Wij waren heel erg goede vrienden, maar door zijn leugen wil ik hem nooit meer spreken.

Slide 7 - Slide

Zinsverbanden
• In het geval van tijd worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven.  Verder herken je dit verband aan de signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen. 
Voorbeeld: Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel. 

Bij een redengevend verband wordt aangegeven waarom iemand iets doet of vindt. Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is. 
Voorbeeld: Omdat het ijskoud is (reden), trek ik een warme trui aan (besluit).

Slide 8 - Slide

Goede zinnen schrijven
Kenmerken van een goede zin
  • Een goede zin begin met een hoofdletter en eindigt met een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
  • Een goede zin is geschreven in gewoon, dagelijks taalgebruik zonder onnodige moeilijke of Engelse woorden.
  • Een goede zin is niet te lang of te kort. - richtlijn 10 woorden

Slide 9 - Slide

Goede zinnen schrijven
Een goede zin bevat niet te veel losse zinnen (bijzinnen).
  • Niet: Mijn broer, die erg van gamen houdt, kocht het spel waar hij wekenlang voor had gespaard.
  • Wel: Mijn broer houdt erg van gamen. Hij kocht het spel waar hij wekenlang voor had gespaard.

Slide 10 - Slide

Goede zinnen schrijven
Passieve en actieve zinnen
  • Passieve zin: De pizza werd bezorgd.
  1. Het is niet altijd duidelijk wie de handeling verricht.
  2. Veel passieve zinnen maken de tekst eentonig.


  • Actieve zin: Mijn buurjongen bezorgde de pizza.
  1. Het is duidelijk wie de handeling uitvoert.
  2. Actieve zinnen zijn duidelijker.

Slide 11 - Slide

Directe en indirecte rede

Wanneer je met aanhalingstekens letterlijk noteert wat iemand heeft gezegd, dan maak je gebruik van de directe rede.
- ‘Nu lust ik wel een kop koffie’, zei mijn vader na het eten.


Wanneer je niet letterlijk noteert wat iemand heeft gezegd, maak je gebruik van de indirecte rede.
- De weerman zegt dat het morgen de hele dag gaat stormen.

Slide 12 - Slide

Directe reden - citeren

Bij een citaat geef je letterlijk aan wat iemand heeft gezegd. Bij citeren gebruik je aanhalingsteken om woorden die je letterlijk wilt benoemen. Bij de directe rede ben je aan het citeren. Je kunt een citaat op verschillende manieren noteren:
– De docent zei: ‘Pak jullie schrift en pen erbij.’
– ‘Pak jullie schrift en per erbij’, zei de docent.

In de volgende dia zie je hoe je van de directe rede naar de indirecte rede kunt gaan en andersom.

Slide 13 - Slide

Directe rede

1. De weerman zegt: ‘Het gaat morgen de hele dag stormen.’
2. ‘Nu lust ik wel een kop koffie’, zei mijn vader na het eten.
3. Rayan zegt: ‘Ik heb echt geen zin in dat familiefeestje.’
4. De buurvrouw vraagt: ‘Hanna, kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’
5. ‘Het is al tien uur!’ riep Fedja geschrokken.

Indirecte rede

1. De weerman zegt dat het morgen de hele dag gaat stormen.
2. Na het eten zei mijn vader dat hij wel een kop koffie lustte.
3. Rayan zegt dat hij echt geen zin heeft in dat familiefeestje.
4. De buurvrouw vraagt aan Hanna of ze vanmiddag even op haar kinderen kan passen.
5. Fedja riep geschrokken dat het al tien uur was.

Slide 14 - Slide

Directe reden - interview
Bij het uitwerken van een interview kun je kiezen om gebruik te maken van de directe reden of de indirecte rede. Jullie schrijven een interview waarbij je gebruik maakt van de directe rede.  

In de volgende dia's zie je voorbeelden van leerlingen uit andere klassen. Je zou de volgende onderdelen moeten herkennen:
  • directe reden - geschreven vanuit de persoon die is geïnterviewd.
  • zinsverbanden

Slide 15 - Slide

Directe rede - interview
Voorbeeld 1

Hoe zou jouw lievelingsdag eruit zien?
'Ik wil eerst naar de voetbalstadion van Liverpool gaan, omdat ik Mohammed Salah wil ontmoeten en daarna wil ik een wedstrijd kijken van hen. En ik wil een PlayStation 4 halen, omdat ik erop wil gamen. En ik wil een elektrische step halen, die je zo kan doen (maakt een handbeweging van een motor die start).'

Slide 16 - Slide

Directe rede - interview
Voorbeeld 2

Wat zijn jouw hobby’s?
'Ik heb eigenlijk best veel hobby’s. Mijn hobby’s zijn voetballen, gamen en boksen. Ik voetbalde vaak buiten samen met mijn vrienden, maar nu kan dat niet door de lockdown, daarom game ik nu met ze op de PlayStation. Ik zit sinds een tijdje op boksen, zodat ik een beetje kan leren vechten, en ik vind het echt heel leuk.'


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Voorbeeld 1
Voorbeeld 2

Slide 19 - Slide

Voorbeeld 1
Voorbeeld 2

Slide 20 - Slide

Les 2
Grammatica en schrijfopdracht
  • 22. Lijdend voorwerp opdrachten 1-3 (blz. 90-91)
  • Schrijfopdracht deel 2 - zie studiewijzers Magister - schrijven

Slide 21 - Slide

Les 3
Schrijfvaardigheid:
  • SO deel 1

  • §11 – goede zinnen schrijven (blz. 46-49)
  • §26 - zinsverbanden: tijd, opsomming, tegenstelling, reden (blz. 106)
  • §40/41 – inleiding, middenstuk, slot (blz. 164, 166, 168)



       

Slide 22 - Slide

Les 4
Grammatica
§21 - Lijdend voorwerp

Slide 23 - Slide

Woordsoorten
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • lidwoord
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord
Zinsdelen
  • persoonsvorm
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp

Slide 24 - Slide

Lijdend voorwerp

Om het lijdend voorwerp te vinden zoek je eerst het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde. Dan stel je de vraag Wie / wat + wg + ow? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.


De leerling |pakt |zijn schrift.
        ow          pv/wg      lv

Belangrijk:
  • Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!



Slide 25 - Slide

Taken
Grammatica (inleveren via LessonUp)
  • 22. Lijdend voorwerp opdrachten 1-3 (blz. 90-91)

Schrijfvaardigheid (inleveren via Magister - opdrachten):
  • Schrijfopdracht deel 2 - zie studiewijzers Magister - SO Schrijfvaardigheid








Slide 26 - Slide

Lever via een foto de uitwerkingen van jouw weektaken in.

Slide 27 - Open question

Weektaak 7 afgerond

Slide 28 - Slide