VWO 3 1.1 t/m 1.3

1. Geld moet rollen 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1. Geld moet rollen 

Slide 1 - Slide

Salaam wa aleikom
Agenda:
Zelfstandig opstarten in stilte (zacht fluisteren mag)  10 min
Herhaling paragraaf 1.1 t/m 1.3                                                 20 min
Maken herhalingsopdrachten                                                  15 min
Herhalen leerdoelen                                                                        5 min
Uitleg paragraaf 1.4                                                                       10 min
Opdrachten maken                                                                       20 min
Bespreken opdrachten                                                                10 min
Afsluiting

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je uitleggen welke onderwerpen je beheerst en welke nog onduidelijk zijn. 
  • Heb je alle leerdoelen/onderwerpen van de afgelopen periode herhaald. 

Slide 3 - Slide

1.1 Waar heb jij behoefte aan? 
Schaarste 
Je moet keuzes maken, omdat middelen zoals tijd en geld niet oneindig aanwezig zijn. Daarom noem je ze schaarste..
. Als je voor een product middelen zoals grondstoffen, arbeid, energie of geld nodig hebt, dan is het product schaars.
Alternatief aanwendbaar 
De mogelijkheid hebben om een middel voor verschillende dingen in te zetten. 

Slide 4 - Slide

Goederen en diensten

Slide 5 - Slide

Welk goed is schaars?
A
Zonlicht
B
Fiets

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraak over alternatief aanwendbaar is juist?
A
Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
B
Een voorbeeld van alternatief aanwendbaar is dat tijd ingezet kan worden voor verschillende activiteiten.

Slide 7 - Quiz

1.2 Kopen is kiezen
Inkomsten en uitgaven gezinnen:
3 soorten inkomen:
- Inkomen uit arbeid : je ontvangt loon als beloning voor arbeid
- Inkomen uit bezit : je ontvangt rente op je spaargeld of huur voor het verhuren van een pand.
- Overdrachtsinkomen : je ontvangt inkomen zonder dat je een tegenprestatie hoeft te leveren, zoals zakgeld of een uitkering.

Slide 8 - Slide

Bedragen omrekenen

Slide 9 - Slide

Budgetlijn 

Slide 10 - Slide

Elke maand betaal ik voor mijn abonnement bij de sportschool
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 11 - Quiz

Mijn buurvrouw is werkloos en ontvangt daarom een ww-uitkering
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 12 - Quiz

Stel je budget is €40 euro,
Wat kost een broodje?
(Kijk naar de blauw lijn)

A
€2,67
B
€2,50
C
€3,33
D
€40

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

De ouders van Jim leggen iedere maand €20 opzij voor zijn studie later
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 19 - Quiz

Als de prijzen stijgen
A
Daalt de koopkracht
B
Stijgt de koopkracht

Slide 20 - Quiz

In 2015 (basisjaar) waren er 350 leerlingen geslaagd. In 2016 waren dit er 420. Bereken het indexcijfer van 2016.
A
105
B
110
C
115
D
120

Slide 21 - Quiz

Aan de slag
Maken opdracht (kies je optie)
- In je boek: herhalingsopdrachten
-

Klaar? 
 Maak een samenvatting van het hoofdstuk of ga leren.

Slide 22 - Slide

Lesafsluiting

Slide 23 - Slide