V4 H5 erfelijkheid VIEM 2024-2025

V4 H5 erfelijkheid VIEM 2024-2025
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

V4 H5 erfelijkheid VIEM 2024-2025

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 5 - Erfelijkheid
Waar gaan we het over hebben?

Slide 2 - Slide

Kenmerken hoofdstuk
  • Begin is herhaling (en verdieping) van stof van vorig jaar.
  • Oefenen-oefenen-oefenen van genetische vraagstukken (paragraaf 3 en 4)
  • Voorkennis nodig van H2 cellen en H4 voortplanting (meiose) 

Slide 3 - Slide

Hoeveel herinneren jullie je nog over erfelijkheid?
Hoeveel herinneren jullie je nog over erfelijkheid?

Slide 4 - Slide

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 5 - Quiz

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 6 - Quiz

Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een ongevlekte vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een ongevlekte vacht. Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr

Slide 7 - Quiz

R = gevlekt, r = ongevlekt
P: Rr x Rr
Geslachtscellen: RR, Rr, rr

Kruisingsschema
R
r
R
RR
Rr
r
Rr
rr

Slide 8 - Slide

Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b
Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee

Slide 9 - Quiz

5.1 - Verschillen tussen mensen

Slide 10 - Slide

5.1  Verschillende tussen mensen
1. Je legt uit elke factoren invloed hebben op het tot stand komen van een fenotype
2. Je omschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan.


Slide 11 - Slide

Verschillen tussen mensen
  • Alle basenparen (A-T/C-G) samen je genoom (3,1 miljard basen!)  
  • Die basen vormen een kleine 20000 genen. -> Code die zich vertaalt tot één eiwit. 
  • Er zijn veel overeenkomsten tussen mensen, maar er is ook veel variatie. 

Slide 12 - Slide

Hoeveel verschillen we van elkaar?

  • We zijn qua DNA 0,1% niet identiek aan elkaar. Maar... 0,1% nog steeds gelijk is aan 3 miljoen basenparen

  • In die drie miljoen verschillen liggen de veranderingen die je rood haar geven in plaats van blond, groene ogen in plaats van blauw of je risico op hartaandoeningen etc.

Slide 13 - Slide

Begrippenkennis
Zelf herhalen van deze begrippen:
DNA, chromosoom, gen, genoom, haploid/diploid

Goed erin stampen:
Homoloog, allel, haplotype, genotype, fenotype, homozygoot, heterozygoot, recessief en dominant.

De begrippen moet je kunnen toepassen.
Dit is de basis voor de rest van het hoofdstuk. 

Slide 14 - Slide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 15 - Slide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).

Slide 16 - Slide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 17 - Slide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA (37 genen).

Slide 18 - Slide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 19 - Slide

Homoloog

Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 20 - Slide

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan. Een versie van een gen heet een allel
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen!
 
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties. 

Slide 21 - Slide

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.

Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom. 

Slide 22 - Slide

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
 
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.

Slide 23 - Slide

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, waarneembare eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu.

Slide 24 - Slide

G/Fenotype
Veel eigenschappen worden deels door je genen en deels door je leefstijl of omgeving (milieu) bepaald.

Bijvoorbeeld: krullend haar/ suikerziekte.

Slide 25 - Slide

Erwtenplanten hebben lange of korte stengels. Omschrijf het gen en omschrijf de bijbehorende allelen.

Slide 26 - Open question

Een moeder erft van haar ouders de haplotypen M1 en M2, de vader erft van zijn ouders F1 en F2.
Welke vier verschillende haplotypen kunnen de kinderen hebben?

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Casus Cystische fibrose
Een andere naam voor cystische fibrose (CF) is taaislijmziekte. Patiënten met CF produceren dik, taai slijm in plaats van waterig en dun. Een van de symptomen van CF is benauwdheid doordat trilharen in de luchtwegen het taaie slijm niet kunnen afvoeren.
De oorzaak van de levensbedreigende aandoening ligt net als bij familiaire hypercholesterolemie in het celmembraan. Bij CF werkt door een mutatie van het CFRT-gen op beide chromosomen 7 het gen niet juist. Hierdoor ontstaan gewijzigde chloorpoortjes die geen Cl-ionen doorlaten, waardoor cellen chloorionen niet kunnen afvoeren.
a. Voor welke aminozuren codeert dit stukje DNA dat geen CF veroorzaakt (H2)?
b. Bij patiënten met CF ontbreken de rood afgebeelde nucleotiden (CTT). Welk aminozuur ontbreekt nu in het CFTR-eiwit.
c. Leg uit hoe je een defect CFTR-allel prenataal (H4) kunt aantonen.


Casus Cystische fibrose
Een andere naam voor cystische fibrose (CF) is taaislijmziekte. Patiënten met CF produceren dik, taai slijm in plaats van waterig en dun. Een van de symptomen van CF is benauwdheid doordat trilharen in de luchtwegen het taaie slijm niet kunnen afvoeren.
De oorzaak van de levensbedreigende aandoening ligt net als bij familiaire hypercholesterolemie in het celmembraan. Bij CF werkt door een mutatie van het CFRT-gen op beide chromosomen 7 het gen niet juist. Hierdoor ontstaan gewijzigde chloorpoortjes die geen Cl-ionen doorlaten, waardoor cellen chloorionen niet kunnen afvoeren.



a. Voor welke aminozuren codeert dit stukje DNA dat geen CF veroorzaakt (H2)?
b. Bij patiënten met CF ontbreken de rood afgebeelde nucleotiden (CTT). Welk aminozuur ontbreekt nu in het CFTR-eiwit.
c. Leg uit hoe je een defect CFTR-allel prenataal (H4) kunt aantonen.

Slide 29 - Slide