Oefenen spelling klas 2

Het (koper) bruidspaar
1 / 35
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het (koper) bruidspaar

Slide 1 - Open question

Het te (besteden) bedrag

Slide 2 - Open question

De (bespuiten) planten

Slide 3 - Open question

De honden renden over het veld; ... waren ze dolenthousiast.
A
alle
B
allen

Slide 4 - Quiz

Na het slechte nieuws hadden ... er aardig de smoor in.
A
sommige
B
sommigen

Slide 5 - Quiz

Over enige weken kunnen wij ... het definitief behaalde resultaat mededelen.
A
alle
B
allen

Slide 6 - Quiz

Schrijf het korter (eventueel met weglatingsstreepje): lage rente en hoge rente

Slide 7 - Open question

Schrijf het korter (eventueel met weglatingsstreepje): bankrekening en bankpas

Slide 8 - Open question

Schrijf het korter (eventueel met weglatingsstreepje): rodekool en boerenkool

Slide 9 - Open question

ba...icade
A
r
B
rr

Slide 10 - Quiz

a...artement
A
p
B
pp

Slide 11 - Quiz

ka...ikatuur
A
r
B
rr

Slide 12 - Quiz

Welke is juist?
A
De plasticen tas
B
de plastic tas

Slide 13 - Quiz

Welke is juist?
A
Sommige katten houden ervan geaaid te worden, andere niet.
B
Sommige katten houden ervan geaaid te worden, anderen niet.

Slide 14 - Quiz

Welke is juist?
A
peper- en zoutstel
B
peper-en-zoutstel

Slide 15 - Quiz

Welke is juist?
A
Verroer je niet!
B
Veroer je niet!

Slide 16 - Quiz

Het opbouwschema voor verhalen bestaat uit vijf stappen.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 17 - Quiz

Een verhaal met meerdere verhaallijnen heeft ook meerdere hoofdpersonen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Een verhaal dat begint bij het begin, heeft een ... begin.

Slide 19 - Open question

Een bvb is een zinsdeel
A
Juist
B
Niet juist

Slide 20 - Quiz

De bijstelling is een apart zinsdeel
A
Juist
B
Niet juist

Slide 21 - Quiz

Martijn, de beste leerling uit de klas, had een tien voor zinsontleden.

In bovenstaande zin is “Martijn” het onderwerp.

A
Juist
B
Niet juist

Slide 22 - Quiz

Wie de tas vindt, krijgt een beloning
A
Wie=betr. vnw Mia
B
Wie = vragend vnw

Slide 23 - Quiz

Eenderde van de leerlingen had een voldoende.

A
Eenderde = bhtw
B
Eenderde = ohtw
C
Eenderde = brtw
D
Eenderde = ortw

Slide 24 - Quiz

“Wie” kan een vragend, betrekkelijk en onbepaald vnw zijn.

A
Juist
B
Niet juist

Slide 25 - Quiz

het [katoen] shirt

Slide 26 - Open question

Welke is juist?
A
De konijnenhokken werden alle op Marktplaats aangeboden.
B
De konijnenhokken werden allen op Marktplaats aangeboden.

Slide 27 - Quiz

Welke is juist?
A
mond- en klauwzeer
B
mond-en-klauwzeer

Slide 28 - Quiz

Welke is juist?
A
Verukkelijk
B
Verrukkelijk

Slide 29 - Quiz

Adhesie betuigen betekent
A
Instemming verlenen
B
De samenwerking voortzetten

Slide 30 - Quiz

Subjectief betekent zakelijk
A
Juist
B
Niet juist

Slide 31 - Quiz

'Echter' geeft een tegenstellend verband aan.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 32 - Quiz

Ik heb het al tienduizend keer gezegd.

Deze zin bevat een ..
A
enumeratie
B
antithese
C
overdrijving
D
inversie

Slide 33 - Quiz

Een ander woord voor de stijlfiguur 'overdrijving' is:

Slide 34 - Open question

De komende les(sen) wil ik graag nog oefenen met...

Slide 35 - Mind map