This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Waarvoor staat de afkorting DNA?
Slide 1 - Open question
Slide 2 - Slide
Hoe noemt men zo een DNA-draad in niet delende cellen?
A
chromosoom
B
chromatine
C
histonen
D
ribosomen
Slide 3 - Quiz
Een zaadcel en een eicel zijn beiden
A
haploid (2n)
B
diploid (n)
C
haploid (n)
D
diploid (2n)
Slide 4 - Quiz
De mens heeft een ________ aantal chromosomen
A
haploïd
B
diploïd
Slide 5 - Quiz
celkern
Slide 6 - Mind map
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Uit welke onderdelen bestaat een DNA nucleotide?
A
fosfaatgroep en
organisch base
B
fosfaatgroep, suiker en organisch base
C
OH-groep en fosfaatgroep
D
adenine, guanine, cytosine en thymine
Slide 15 - Quiz
Hoe worden de verbindingen tussen basen in het DNA gevormd?
A
Peptidebinding
B
Zwavelbrug
C
Waterstofbrug
Slide 16 - Quiz
DNA bevat 4 basen: adenine, guanine, cytosine, uracil
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Als 20% van het DNA molecule thymine bevat, wat is het percentage adenine?
A
50%
B
25%
C
20%
D
10%
Slide 18 - Quiz
Bij de chemische analyse van de basen van het DNA van een bepaald organisme vinden onderzoekers dat 23% van de basen adenine is. Wat is dan de procentuele samenstelling van de basen van het DNA?
A
23% adenine, 23% cytosine,
27% guanine en 27% uracil
B
23% adenine, 27% cytosine,
27% guanine en 23% uracil
C
23% adenine, 23% cytosine,
27% guanine en 27% thymine
D
23% adenine, 27% cytosine,
27% guanine en 23% thymine