Dag 1 - T9 - Uiterlijk - roze

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Woordenschat

Thema 9:  Uiterlijk - DAG 1

woorden van vandaag

1. het uiterlijk
2. het been
3. het blad
4. blauw(e)
5. de broek
6. de buik
7. het orgaan
8. de buurman

het uiterlijk (znw)

• Hoe zie je er uit?
• de buitenkant van een mens
  
  
• zin: De vrouw kijkt vaak in de spiegel. Zij vindt haar uiterlijk heel belangrijk.

49

het been (znw)

• deel van je lichaam
• tussen billen en tenen
• het been - de benen
  
  
• zin: Zijn benen doen zeer van het lopen.
• zin: Haar been is gebroken.

1

het blad (znw)

• het tijdschrift, het magazine
• een soort dun boekje met veel foto's dat 1 keer per week of 1 keer per maand te koop is.
• het blad - de bladen
  
  
•  zin: Bij de supermarkt kun je een blad kopen.

2

(extra) het blad

• groene deel van een plant of boom 
• het blad - de bladeren
  
  
• zin: In de maand mei hebben alle bomen weer bladeren.
• zin: Het blad is licht groen.

2

blauw(e)(bnw)

• donkere kleur
• kleur van de zee of de lucht 
  
  
• zin: Ik heb een blauwe broek aan.
• zin: Het is mooi weer. De zon schijnt en de lucht is mooi blauw.

3

de broek (znw)

• kleding
• voor je billen en benen 
• de broek - de broeken
  
  
• zin: Ik koop vandaag een nieuwe broek.
• zin: Mijn broek is te groot.

4

de buik (znw)

• zacht deel van je lichaam
• voorkant van je lichaam
• de buik - de buiken 
  
  
• zin: Hij heeft pijn in zijn buik als hij bang is.
• zin: Zij heeft een baby in haar buik.

5

het orgaan (znw)

• deel van lichaam met eigen functie
• het orgaan - de organen
  
  
• zin: Je blaas is een orgaan. In je blaas wordt urine een tijdje opgeslagen.

5

de buurman (znw)

• de man die in het huis naast je woont 
• de buurman - de buurmannen
  
  
• zin: De buurman helpt mij altijd in de tuin.
• zin: De buurman praat veel.

6

Wat is goed?

1

1. Hij heeft twee benen.
2. Ik hebt twee benen.
3. Hij hebt twee been.
4. Wij hebben twee benen.

Dit is een ...

2

1. boek
2. blad
3. been
4. krant

Wat is een goede zin?

3

1. Haar broek is blauw.
2. Zij heeft een blouwe broek aan.
3. Zij heeft blauwe broek.
4. Haar broek blauw.

Wat is dit?

4

1. een breok
2. een boek
3. een boerk
4. een broek

Wat is goed?

5

1. Zijn buik is heel dun.
2. Zijn buik is heel dik.
3. Hij heel dun buik hebben.
4. Hij buik is heel dik.

5

Wat zit er in jouw buik?

Wie is nu jouw buurman of buurvrouw?

6

Maak een zin met het woord '(het) uiterlijk'.