Dag 1

Woorden
Thema 10:  Uiterlijk
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woorden
Thema 10:  Uiterlijk

Slide 1 - Slide

het uiterlijk
  • hoe zie je er uit?
  • de buitenkant 
  • zin: De jongen kijkt vaak in de spiegel. Zijn uiterlijk is heel belangrijk voor hem.

Slide 2 - Slide

de appel
  • hard en rond
  • fruit
  • groeit aan een boom
  • de appel - de appels
  • zin: Eet gezond, eet een appel.
  • zin: Een appel is lekker.

Slide 3 - Slide

het been
  • deel van je lichaam
  • tussen billen en tenen
  • het been - de benen
  • zin: Zijn benen doen zeer van het lopen.
  • zin: Haar been is gebroken.

Slide 4 - Slide

het blad
  • het tijdschrift, het magazine
  • een soort dun boekje met veel foto's dat 1 keer per week of 1 keer per maand te koop is.
  • het blad - de bladen
  •  zin: Bij de supermarkt kun je een blad kopen.

Slide 5 - Slide

(extra) het blad
  • groene deel van een plant of boom 
  • het blad - de bladeren
  • zin: In de maand mei hebben alle bomen weer bladeren.
  • zin: Het blad is licht groen.

Slide 6 - Slide

blauw
  • donkere kleur
  • kleur van de zee of de lucht 
  • zin: Ik heb een blauwe broek aan.
  • zin: Het is mooi weer. De zon schijnt en de lucht is mooi blauw.

Slide 7 - Slide

De jongen kijkt vaak in de spiegel. Zijn uiterlijk is heel belangrijk voor hem.
Eet gezond, eet een appel.
Een appel is lekker.
Zijn benen doen zeer van het lopen.
Haar been is gebroken.
In de supermarkt kun je een blad kopen.
Ik heb een blauwe broek aan.
Het is mooi weer. De zon schijnt en de lucht is mooi blauw.

Slide 8 - Slide

Wat is goed?
1
A
Hij heeft twee benen.
B
Ik hebt twee benen.
C
Hij hebt twee been.
D
Wij hebben twee benen.

Slide 9 - Quiz

1
Wat vind jij belangrijk aan uiterlijk?

Slide 10 - Mind map

Wat is goed?
1
A
Zijn broek is blauw.
B
Hij heeft een blauwe broek.
C
Zij heeft blauwe broek.
D
Haar blauw broek.

Slide 11 - Quiz

Eet gezond. Eet een ...........
1
A
uiterlijk
B
snoepje
C
appel
D
patatje

Slide 12 - Quiz

Het is groen.
Het hangt aan een boom.
Het leeft.
1

Slide 13 - Open question