Spelling blok 2-5 les 1

Nederlands

Lezen
Spelling
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Lezen
Spelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Spelling
bijvoeglijk naamwoorden (blok 2)
meervouden van zelfstandig naamwoorden (blok 3)
dicteewoorden op een r- of p-klank (apart/appart, herinneren/herrinneren, blok 3)
samenstellingen (blok 4)
verwijswoorden met of zonder 'n' (beide/beiden, blok 4)
interpunctie (leestekens, blok 5)
komma's (blok 5)

dicteewoorden (blok 2 - 5)

Slide 3 - Slide

Spelling
bijvoeglijk naamwoorden (blok 2)
meervouden van zelfstandig naamwoorden (blok 3)
dicteewoorden op een r- of p-klank (apart/appart, herinneren/herrinneren, blok 3)
samenstellingen (blok 4)
verwijswoorden met of zonder 'n' (beide/beiden, blok 4)
interpunctie (leestekens, blok 5)
komma's (blok 5)

dicteewoorden (blok 2 - 5)

Slide 4 - Slide


Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Vaak komt er een -e achter het woord (lange vorm), maar niet altijd (korte vorm).

  • Een leuke klas / De klas is leuk.
  • De grappige jongen / De jongen is grappig.
  • Het prachtige vakantiehuis / Een prachtig vakantiehuis.

Slide 5 - Slide


Wanneer kort? Wanneer lang (met -e)?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Kort:
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is)
     Een groot vakantiehuis // Een mooi gerecht
  • Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.
     Die scholier is fantastisch. // Het huis is schitterend.

Lang:
  • Na het lidwoord ‘de’ en ‘het’.
     De grote jongen // Het mooie gerecht
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
     Een leuke vriendin // Een fantastische show
  • Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.
     Slimme leerlingen // Grote groepen

Slide 6 - Slide


Hoe schrijf je de lange vorm?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
De lange vorm:
  • Zet een -e achter het woord: mooi, mooie / fijn, fijne


  • Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord: fris, frisse / glad, gladde / wit, witte
  • Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord: traag, trage / leeg, lege / dood, dode / zuur, zure.​
  • Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord: lief, lieve / naïef, naïeve / grijs, grijze / vlekkeloos, vlekkeloze

Slide 7 - Slide


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Is het bijvoeglijk naamwoord een materiaal (stof), dan schrijf je het bijna altijd met -en.

  • De gouden beker
  • De papieren versie
  • Het katoenen shirtje
  • De wollen sjaal

Let op: bij 'moderne stoffen' en stoffen met een naam geleend uit een andere taal is er vaak geen uitgang met -en.

  • De plastic stoel
  • De suède jas
  • De corduroy broek

Slide 8 - Slide


Voltooid deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord


Spelling - bijvoeglijk naamwoord





    Schrijf voltooid deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, zoals je het ook als voltooid deelwoord zou schrijven. 

    De vergrote foto
    De verplichte toets
    De gezouten pinda

    Slide 9 - Slide


    Opdracht




    Spelling - bijvoeglijk naamwoord
    Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

    1. Jerry draagt een (stoer) jasje.
    2. Want hij is een (cool) jongen.
    3. Hij heeft het gekregen van zijn (lief) moeder.
    4. Die (zilver) mouwen zijn echt heel leuk.
    5. Ik heb (metaal) velgen gekocht voor mijn racefiets.
    6. In dat (knus) huis woont haar opa.
    7. Het is net een (goud) kooi.
    8. Dat is een (schitterend) verhaal.
    9. Ik krijg er bijna (vochtig) ogen van.



    • Pak pen & papier
    • Noteer de juiste vorm
    • Je hebt 3 minuten de tijd

    timer
    3:00

    Slide 10 - Slide

    Spelling - bijvoeglijk naamwoord
    Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

    1. Jerry draagt een stoer jasje.
    2. Want hij is een coole jongen.
    3. Hij heeft het gekregen van zijn lieve moeder.
    4. Die zilveren mouwen zijn echt heel leuk.
    5. Ik heb metalen velgen gekocht voor mijn racefiets.
    6. In dat knusse huis woont haar opa.
    7. Het is net een gouden kooi.
    8. Dat is een schitterend verhaal.
    9. Ik krijg er bijna vochtige ogen van.



    Slide 11 - Slide

    Meervouds -n bij verwijzingen
    beide/beiden

    Slide 12 - Slide

    Waar verwijst beiden naar?
    Stefan en Guido zijn beiden smerig.

    Slide 13 - Open question

    Waar verwijst enige naar?
    De honden zijn de enige die slapen.

    Slide 14 - Open question

    Waar verwijst alle naar?
    Deze winkels gaan alle verhuizen.

    Slide 15 - Open question

    Meervouds - n bij verwijzingen
    Wanneer schrijf je sommige(n), alle(n), enkele(n), andere(n), vele(n) etc.?

    1. Verwijst het woord naar personen, schrijf je het soms met -n.                   Sommigen van deze groep sporten liever in een jogging.
    2. Verwijst het woord niet naar personen, schrijf je het zonder-n.                      De boeken uit de mediatheek gaan alle mee naar beneden.

    Slide 16 - Slide

    Meervouds-n bij verwijzingen naar personen

    Heeft het woord betrekking op personen en staan de personen er niet bij?
    Dan verwijs je met –n.

    Velen deden mee aan het sporttoernooi.
    Anderen hadden geen zin om mee te doen.
    Enkelen hadden zich ziekgemeld.
    Sommigen kwamen gewoon niet opdagen.

    Slide 17 - Slide

    Meervouds-n bij verwijzingen naar personen

    Heeft het woord betrekking op personen en staan de personen erachter? 
    Dan verwijs je zonder –n.

    Voor sommige mensen duurt een schooldag te lang. 
    Beide jongens werken bij de Albert Heijn. 


    Slide 18 - Slide

    Meervouds-n bij verwijzingen naar dieren/dingen

    Heeft het woord betrekking op dieren en dingen?
    Dan verwijs je zonder –n

    De cadeautjes zijn alle uitgedeeld.
    De stoel en de kruk zijn beide nat.
    Sommige van de bomen zijn al groot.
    Deze winkels gaan alle verhuizen.

    Slide 19 - Slide

    Spelling: maken
    bijvoeglijk naamwoorden (blok 2)
    Op Niveau Online > Blok 2 > Spelling > 2.10 Bijvoeglijk naamwoorden > opdracht 4

    dictee blok 2 
    Op Niveau Online > Blok 2 > Spelling > dictee

    dicteewoorden op een r- of p-klank (apart/appart, herinneren/herrinneren, blok 3)
    Op Niveau Online > Blok 3 > Spelling > 3.9 Lastige letters > opdracht 7 en 8

    verwijzingen met of zonder 'n'
    Op Niveau Online > Blok 4 > Spelling > 4.9 Meeste of meesten? > opdracht 4 


    Slide 20 - Slide