Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Hallo ik ben 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hallo ik ben 

Slide 1 - Slide

Was werden wir heute machen?

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord besprechen 
Aufgabe 6, 7, 8 zusammen machen 
Hausaufgaben 

Slide 2 - Slide

Welk stappenplan gebruik je voor het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Open question

Welke woorden laten (bij stap 1) zien dat je de Der-Gruppe moet gebruiken?

Slide 4 - Open question

Welke woorden laten (bij stap 1) zien dat je de Ein-Gruppe moet gebruiken?

Slide 5 - Open question

Waaraan kun je in een zin zien dat je een bijvoeglijk naamwoord moet gebruiken?
A
Uitroepteken in de zin
B
Woord erna begint met een hoofdletter
C
Woord erna begint met een kleine letter
D
Je moet het gewoon weten

Slide 6 - Quiz

Welk schema gebruik je om de naamval te bepalen?

Slide 7 - Open question

Het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord in de 1e en 4e nmv
Grammatik F

Slide 8 - Slide

Wat doet een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 9 - Mind map

Het bezittelijk voornaamwoord
- geeft een bezit aan
- je gebruikt hierbij de ein-gruppe
- mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr
- Achter het bezitswoord kan nog een uitgang komen bv meine
- Je herkent een bezittelijk voornaamwoord omdat het er een zelfstandig naamwoord achter het woord komt, die altijd met een hoofdletter begint.
deine Mutter

Slide 10 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord - stappenplan naamval
Stap 1. Staat er een voorzetsel in de zin? Die naamval gebruiken. 
Stap 2. Geen voorzetsel? Dan hij/hem-proef:
hij --> 1e naamval --> onderwerp
hem --> 4e naamval --> lijdend voorwerp

Slide 11 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval (3e valt weg!!)
We kijken alleen naar de 1e en 4e naamval
Het pers. vnw. is een eigen zinsdeel

Slide 12 - Slide

Vertaal het persoonlijk- en bezittelijk vnw
(zij) ..... fand (haar) .......... Glück wieder.
zij - haar

Slide 13 - Open question

(Hij)........ hat (u) ..... gestern in der Stadt gesehen.
Hij - u

Slide 14 - Open question

(Jouw) .... Onkel wohnt in Deutschland.
jouw

Slide 15 - Open question

(Ons) ..... Nachbar (der) ist ins Ausland gegangen.
ons

Slide 16 - Open question

Opdr. 37: Nicht alles dreht sich um (jou) ..... !
PV of BV? / vz of hij-hem? / 1e of 4e nmv? + (..) vertalen

Slide 17 - Open question

Opdr. 37: Sie kennen (hen) ..... also nicht.
PV of BV? / vz of hij-hem? / 1e of 4e nmv? + (..) vertalen

Slide 18 - Open question

Ich weiß nicht, wo (zijn) ..... Buch (das) liegt.

Slide 19 - Open question

Opdr. 37: Ist das für (uw) ..... Frau (die), Herr Schwan?
PV of BV? / vz of hij-hem? / 1e of 4e nmv? + (..) vertalen

Slide 20 - Open question

Opdr. 37: Sie hat für (mij) ..... einen Ring gekauft.
PV of BV? / vz of hij-hem? / 1e of 4e nmv? + (..) vertalen

Slide 21 - Open question

Geht (jullie) ..... mit ins Schwimmbad
jullie

Slide 22 - Open question

Opdr. 37: Ich spiele morgen gegen (hem) ..... ?
PV of BV? / vz of hij-hem? / 1e of 4e nmv? + (..) vertalen

Slide 23 - Open question

Opdr. 37: Er teilt (mijn) ...... Gefühle (mv) nicht.
PV of BV? / vz of hij-hem? / 1e of 4e nmv? + (..) vertalen

Slide 24 - Open question

Kommen (jullie) ...... Freunde (mv) heute Abend zu dir?
jullie

Slide 25 - Open question

Hausaufgaben
Fürm morgen den 28. November:
- Aufgaben  6, 7, 8 
lernen alle Wörter und Sätze

Slide 26 - Slide

fast

Slide 27 - Slide