1 Veel gasten leggen hun mobiel naast hun bord tijdens het eten.
2 Ik kan iedereen die op de schoolfoto staat bij naam noemen.
3 Ken jij de woordlijstwoorden van hoofdstuk drie al uit je hoofd?
4 Er liggen hier nog pepernoten van vorig jaar!
5 Wie heeft zijn handdoek in de kleedkamer laten liggen?
6 Als je kunt volleyballen, mag je meedoen met het schooltoernooi.
NB: in zin 6 is ‘je kan’ ook goed, maar veel mensen vinden ‘je kunt’ in schrijftaal wat netter.