Spelling 1.8

Welkom M3!
Leerdoel deze les: weten wat een samengestelde zin is
Leerdoel deze les: weten hoe je de persoonsvorm moet spellen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom M3!
Leerdoel deze les: weten wat een samengestelde zin is
Leerdoel deze les: weten hoe je de persoonsvorm moet spellen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning


  • Theorie enkelvoudige zin en samengestelde zin
  • Theorie spelling persoonsvorm
  • Maken opdrachten 
  • Groepjes fictieopdracht

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Je vindt de persoonsvorm door de zin van tijd te veranderen! 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

1. Hij verandert telkens van gedachten, omdat hij veel boeken leest.

 
2. Als Tristan aardig is, krijgt hij veel aandacht van Evelien. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige zin = één persoonsvorm

samengestelde zin = meer dan één persoonsvorm

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Samengestelde zin
Hoofdzin: het belangrijkste deel van de zin (PV staat meestal naast het OW, voorin de zin). 

Bijzin: de zin met uitleg/extra info/etc. (PV staat meestal achteraan, ver van het OW). 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Blader naar bladzijde 198
1. Het (gebeuren) vandaag. 
2. Het is vandaag (gebeuren). 

1. Hij (vertrouwen) mij niet, want ik (liegen) vaak. 
2 Hij heeft haar nooit (vertrouwen), omdat zij zo vaak heeft (liegen). 
Hoofdzin/bijzin???????

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Maken opdr. 1.8: 2,3,5,6
Klaar? Haal een puzzel op :). 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welkom M3! 
  • Leerdoel deze les: herhalen werkwoordspelling
  • Leerdoel deze les: theorie leestekens doornemen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Planning
  • Bespreken werkwoordspellingsoefeningen 
  • Theorie leestekens doornemen
  • Opdrachten maken 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Je weet weer precies welk leesteken je waar moet zetten om je tekst leesbaar te houden. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Eiffeltoren
B
Maas
C
Waal
D
Lente

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Juist of onjuist:
afrikaanse
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Juist of onjuist:
maandag
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Leestekens

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Een komma zet je ...
(meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Een citaat moet tussen aanhalingstekens.
Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'Waarom wil je bij de Macro werken?'
B
'De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'Waarom wil je bij de Macro werken'?

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken? vroeg Layla.
B
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken?' vroeg Layla.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

LEESTEKENS
Alles tekens die ervoor zorgen dat een tekst leesbaar is.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Een zin kan eindigen met een...
  • punt
  • uitroepteken
  • vraagteken

Hij is geslaagd voor zijn rijexamen. 
Weet je met welk cijfer? Een 10!

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

dubbele punt 
  • er komt een uitleg
  • er komt een opsomming
  • er komt een citaat

Dat gaat als volgt: ..............
Ik houd van deze groentes: ......
Ze riep: ............................

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens "........" 
Gebruik je bij een citaat.                                 Maaike zei: "Ga je mee?"
Als je iets op een andere manier moet lezen.             "Leuk" ben jij.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

De komma
1. Tussen twee werkwoorden in een samengestelde zin - als ik eet, kijk ik tv.
2. In een opsomming - vrienden, vriendinnen, buren, familie
3. Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden -  een mooie, warme dag
4. Woorden als:  toch, hoor, ja en oké - ik haal jou op, oké?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Maken opdr. 1.8: 7, 8, 10

Slide 31 - Slide

This item has no instructions