In de Nederlandse taal komen veel woorden voor die hun oorsprong hebben in een andere taal. We kennen Duitse leenwoorden (überhaupt, sowieso), Franse leenwoorden (croissant, toilet), Engelse leenwoorden (computer, airbag) en nog veel meer leenwoorden. Voor het bereiken van stap 30 moet je een aantal Engelse en Franse leenwoorden foutloos kunnen spellen.