2.5 Trappen van Vergelijking

Marith 
Wesley
Djurre
Eleanne
Pieter
Lieke
Jurre
Else 
Eke
Nynke
Gerrit
Rein Pieter
Ronald
Eke
Auke
Daan
Silke
Anne
Ruben
Alicia
Femke
Wiebe Jan
Sybrand
Gytte
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Marith 
Wesley
Djurre
Eleanne
Pieter
Lieke
Jurre
Else 
Eke
Nynke
Gerrit
Rein Pieter
Ronald
Eke
Auke
Daan
Silke
Anne
Ruben
Alicia
Femke
Wiebe Jan
Sybrand
Gytte

Slide 1 - Slide

Ruben
Fenna
Loni
Marije
Damian
Auke
Esmee
Nita
Jayvano
Hidde
Jarno
Manaal
Oane Pieter
Damien
Jelmer
Gwen
Ramon
Lisanne
Jellina
Rianne
Jitze
Nora
Femke
Elina

Slide 2 - Slide

Jorrick
Wesley 
Sytze
Yannick
Liam
Harmen
Nina-Linn
Leonie
Nebiat
Iris
Nina
Keano
Damien
Jelmer
Sander
Iwan
Dyon

Slide 3 - Slide

Bobby
Aladar
Jarno
Vincent
Janyke
Justin
Fenna-Lian
Esmée
Tess
Sophia
Anna
Liesbeth
Andries
Julia
Anne
maartje
Jesse

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welcome!

Slide 6 - Slide

Planning
- 5 words from the word list

- Uitleg: trappen van vergelijking

- zelfstandig aan de slag

Slide 7 - Slide

Vertaal naar het Nederlands
vacuum cleaner

Slide 8 - Open question

Vertaal naar het Nederlands:
gardener

Slide 9 - Open question

Vertaal naar het Nederlands:
dirty

Slide 10 - Open question

Trappen van vergelijking:
Our sauna at home is ... (hot) the sauna in this wellness.

Slide 11 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Fireplace

Slide 12 - Open question

Vertaal naar het Nederlands:
broom

Slide 13 - Open question

Trappen van vergelijking

Slide 14 - Slide

Aan het einde van de les kan je:
  • De trappen van vergelijking benoemen.

  • De trappen van vergelijking toepassen in een zin.

Slide 15 - Slide

Basisregel

- Vergrotende trap: woord +  -er
- Overtreffende trap: woord + -est
old
older
oldest

Slide 16 - Slide

Maar eerst: 
Wat zijn lettergrepen ook alweer? 




Slide 17 - Slide

-er / -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:

big - bigger than - the biggest
fat - fatter than - the fattest
hot - hotter than - the hottest 
tall - taller than - the tallest
great - greater than - the greatest

Slide 18 - Slide

Uitzondering 1: woorden die al eindigen op een -e

Nice - nicer than - the nicest
cute - cuter than - the cutest
safe - safer than - the safest

Slide 19 - Slide

Uitzondering 2: woorden die eindigen op een -y

Bij woorden die eindigen op een y is er een uitzondering:
de y verandert naar een i 

scary - scarier than - the scariest
heavy - heavier than - the heaviest



Slide 20 - Slide

Uitzondering 3: more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:

beautiful / more beautiful than / the most beautiful
interesting / more interesting than / the most interesting
stunning / more stunning than / the most stunning

Slide 21 - Slide

Trappen van vergelijking

Woorden van 2 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more 
- Overtreffende trap: most 
expensive
 more expensive than
the most expensive

Slide 22 - Slide

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
Tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
big?
A
bigger - biggest
B
more big - most big
C
biger - bigest
D
bigier - bigiest

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
famous?
A
famouser- famousest
B
more famous- most famous
C
famousser - famoussest
D
more famouser - most famousest

Slide 26 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
incredible?
A
incredibler- incrediblest
B
more incredibler - most incrediblest
C
incredibleer - incredibleest
D
more incredible - most incredible

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
important?
A
importanter -importantest
B
more important - most important
C
more importanter - most importantest
D
importantly - importantliest

Slide 28 - Quiz

Who is the (funny) ...... person in your class?

Slide 29 - Open question

Maak de vergelijking af:
Tim is fast, but Harry is .... (fast) Tim.

Slide 30 - Open question

Aan de slag! (Blz. 72)
First:
opd. 5, 6, 7 & 8

Finished?
Wooordtrainer unit 2.2 t/m 2.4 
timer
5:00

Slide 31 - Slide