vendredi, le 7 juin

1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu’est-ce qu’on va faire?

  • objectifs
  • parler
  • adjectif
  • futur proche
  • devoirs: getallen t/m 2000 + grammatica H + ex 13, 14, 15, 18



Slide 2 - Slide

objectifs
  • Ik kan eenvoudige vragen stellen in het Frans.
  • Ik kan antwoord geven op eenvoudige vragen in het Frans.
  • Ik begrijp hoe je het bijvoegelijk naamwoord vormt en gebruikt in het Frans.
  • Ik kan de getallen t/m 2000 gebruiken in het Frans.
  • Ik kan de toekomende tijd vormen in het Frans.

    



               

Slide 3 - Slide

parler - interviews
Iedereen bedenkt 5 vragen.
A stelt een vraag.
B geeft antwoord.
A en B wisselen van rol.

Slide 4 - Slide

parler 
Réponds aux questions en phrases complètes.

Slide 5 - Slide

grammaire
het bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide

wat weet je nog?

Slide 7 - Mind map

het bijvoeglijk naamwoord
un grand garçon
une grande fille
deux grands garçons
deux grandes filles

Slide 8 - Slide

regel
mannelijk enkelvoud :     -
vrouwelijk enkelvoud :    +e
mannelijk meervoud :     +s
vrouwelijk meervoud :    +es

Slide 9 - Slide

let op:
eindigt een woord al op een -e, dan krijg je geen extra -e :
                       le pantalon rouge  -  la voiture rouge

eindigt en woord al op een -s, dan krijg je geen extra -s
                      un pantalon gris  -  deux pantalons gris 

Slide 10 - Slide

onregelmatige vormen
mooi     -   beau / belle 
                     le garçon est beau   
                     la fille est belle         
nieuw   -   nouveau / nouvelle 
                     le vélo est nouveau  
                     la voiture est nouvelle 
oud       -    vieux / vieille 
                     le grand-père est vieux 
                     la grand-mère est vieille  

Slide 11 - Slide

La voiture est ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 12 - Quiz

J'ai un pantalon
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 13 - Quiz

Mon père a une ... voiture.
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 14 - Quiz

Mes grands-parents sont...
A
vieux
B
vieille
C
nouveaux
D
vieilles

Slide 15 - Quiz

Les vélos sont ... (rood)

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

grammaire
le futur proche

Slide 18 - Slide

futur proche
le futur proche

Slide 19 - Slide

futur proche
vorm van aller  + heel werkwoord
je vais
tu vas
il/elle/on va
nous allons
vous allez
ils/elles vont

Slide 20 - Slide

futur proche
vorm van aller  + heel werkwoord
je vais                   jouer au foot
tu vas                    faire du tennis
il/elle/on va        faire du shopping
nous allons        acheter une jupe
vous allez           manger une salade
ils/elles vont     regarder un film

Slide 21 - Slide

Nous ... manger des frites.
A
va
B
allons
C
allez
D
vont

Slide 22 - Quiz

Je ... faire du tennis.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 23 - Quiz

Mes parents ... acheter une maison.
A
va
B
allons
C
allez
D
vont

Slide 24 - Quiz

Vertaal :
Ik ga winkelen.

Slide 25 - Open question

Vertaal:
Jij gaat een broek kopen.

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide

les nombres
getallen t/m 2000

Slide 28 - Slide

les nombres
70 = 60 + 10
70 soixante-dix
71 soixante et onze
72 soixante-douze
73 soixante-treize
etc

Slide 29 - Slide

les nombres
80 = 4 keer 20
80 quatre-vingts
81 quatre-vingt-un
82 quatre-vingt-deux
83 quatre-vingt-trois
etc.

Slide 30 - Slide

les nombres
90 = 4 keer 20 + 10
90 quatre-vingt-dix
91 quatre-vingt-onze
92 quatre-vingt-douze
93 quatre-vingt-treize
etc.

Slide 31 - Slide

les nombres
100 cent
200 deux cents
252 deux cent cinquante-deux

1000 mille
2000 deux mille

Slide 32 - Slide

les nombres
100 cent
200 deux cents
252 deux cent cinquante-deux

1000 mille
2000 deux mille

Slide 33 - Slide

Bingo

Slide 34 - Slide

devoirs
leren getallen t/m 2000 + grammatica H
maken opdracht 13, 14, 15, 18
klaar? -> www.maxitaal.net/mh1a

Slide 35 - Slide

objectifs
  • Ik kan eenvoudige vragen stellen in het Frans.
  • Ik kan antwoord geven op eenvoudige vragen in het Frans.
  • Ik begrijp hoe je het bijvoegelijk naamwoord vormt en gebruikt in het Frans.
  • Ik kan de getallen t/m 2000 gebruiken in het Frans.
  • Ik kan de toekomende tijd vormen in het Frans.

    



               

Slide 36 - Slide

Tu connais les nombres?

Slide 37 - Open question