omh2 herhalen H2

Herhalen hoofdstuk 2
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalen hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Lezen

Slide 2 - Slide

Waar vind je de hoofdzaken van een tekst?
A
inleiding en slot
B
tweede alinea
C
eerste alinea
D
in het slot

Slide 3 - Quiz

Waar kan je hoofdzaken vaak vinden in de alinea?
A
eerst zin
B
in het midden
C
eerste of laatste zin
D
laatste zin

Slide 4 - Quiz

Bedenk een uitdrukking met het woord UILTJE (staat in je boek)

Slide 5 - Slide

Bedenk een uitdrukking met het woord:
Peren
Deur
Beer
weet je het niet? Zoek het op!

Slide 6 - Slide

gering
althans
barriere 
Zoek de volgende woorden op in Woordenschat

Slide 7 - Slide

Noem zoveel mogelijk woordsoorten:
woordsoorten

Slide 8 - Mind map

zelfstandig naamwoord
A
lopen
B
mooi
C
schoenen
D
wandelen

Slide 9 - Quiz

een znw kan een ..... zijn: (meerdere antwoorden mogelijk)
A
mens
B
plant
C
dier
D
ding

Slide 10 - Quiz

wat is geen znw?
A
september
B
Sam
C
Leiden
D
winkelen

Slide 11 - Quiz

welke is geen lidwoord
A
de
B
boven
C
het
D
een

Slide 12 - Quiz

een bijvoeglijk nw zegt iets over:
A
het lidwoord
B
de persoonsvorm
C
een zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 13 - Quiz

welke is geen woordsoort?
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
bijwoord
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

bij een samengestelde zin moet je soms de volgorde aanpassen
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

met een voegwoord maak je van een zin twee zinnen
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

noem vijf voegwoorden

Slide 17 - Open question

Hoofdletters gebruik je:
welke antwoorden zijn goed? (meer mogelijk)
A
aan het begin van de zin
B
bij 's aan het begin van de zin: 's Middags
C
bij namen: Dorpsstraat, Hans, China
D
bij woorden die van namen gemaakt zijn: Zuid-Amerika

Slide 18 - Quiz

Geen hoofdletter krijgen..? (meer antwoorden mogelijk)
A
windstreken - noord, oost, zuid, west
B
seizoenen: lente, zomer etc.
C
dagen van de week
D
maanden

Slide 19 - Quiz

Wanneer gebruik je een komma?
Pagina 58 van je boek.

Slide 20 - Open question

een dubbele punt gebruik je:
A
bij de directe rede
B
bij de indirecte rede
C
bij een opsomming
D
nooit

Slide 21 - Quiz

Pieter zegt dat het mooi weer is.
Zet in de directe rede

Slide 22 - Open question

waar moet je op letten bij de directe rede?
A
na de dubbele punt komt een hoofdletter.
B
de zin eindigt met een '

Slide 23 - Quiz

Wat is er niet goed aan onderstaande zin? (2 antwoorden)
Yoeri zegt: 'ik had tegenwind vanmorgen'!

Slide 24 - Open question

is de volgende zin goed?
'Overmorgen ben ik jarig', zei Jasper.
A
ja, als het citaat voorop staat, gebruik je geen :
B
nee, je moet altijd een dubbele punt gebruiken.

Slide 25 - Quiz