Didaktik der grammatik

1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsHBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Inhoudsopgave
Methodisch-didaktische Analyse
de Regel
Sachanalyse
Opdrachten
Feedback

Slide 2 - Slide

Methodische didactische analyse
Doelgroep: Theoretische leerweg/ Havo Leerjaar 
                   (speciaal onderwijs)
Thema: Freizeit/ Hobbys 
Voorkennis: Nederlandse taalregels met betrekking tot het vervoegen van de zwakke werkwoorden.
De leerlingen kunnen de werkwoorden "haben" en "sein" al vervoegen. 
Ze kennen de persoonlijk voornaamwoorden.



Slide 3 - Slide

Leerdoelen:
  • De leerling kan de feesttenten regel toepassen bij de regelmatige zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
  • De leerling heeft doormiddel van een inductieve opdracht de regel gevormd. 
  • De leerling kan de geleerde regel toepassen bij de opdrachten en de werkwoorden op de juiste manier vervoegen.

Slide 4 - Slide

De Regel
Je kunt doormiddel van idewis, en de (fe)esttenten regel de standaardvorm van de zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen. 

Slide 5 - Slide

Sachanalyse
Werkwoorden worden vervoegd, dat wil zeggen er treden bij de persoonsvormen veranderingen op die zich richten naar:


Getal: enkelvoud en meervoud
Persoon (persoonlijk voornaamwoord):
1e, 2e, 3e persoon en beleefdheidsvorm: ich, du, er/sie/es; wir, ihr, sie, Sie.  (Voorkennis leerlingen)

Slide 6 - Slide

Infinitief en stam

De infinitief of onbepaalde wijs is het hele werkwoord en eindigt op -en.
De stam van een werkwoord is de infinitief minus -en:
Kaufen, kauf-
Singen, sing-



Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden: Een aantal werkwoorden wordt sterk vervoegd. Ze vormen de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord met klinkerwisseling in de stam:

gehen, ich ging, ich bin gegangen

Slide 8 - Slide


De onregelmatige werkwoorden vormen slechts een klein groepje, maar worden wel vaak gebruikt: haben, sein, können, müssen, etc.
De vervoeging volgt geen vaste logica.


ich darf
du darfst
er/sie/es darf

wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen
























Slide 9 - Slide


Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die zwak vervoegd worden. Ze vormen de verleden tijd en het voltooid deelwoord met een -t-:

 
wohnen, er wohnte, 
er hat gewohnt

Een zwak werkwoord vormt de verleden tijd en het voltooid deelwoord zonder klinkerwisseling in de stam.

Ook bij verandering van persoon vindt geen klinker wisseling plaats:

ich wohne
du wohnst
er/sie/es wohnt
wir wohnen
ihr wohnt
Sie/sie wohnen





Slide 10 - Slide



Zwakke werkwoorden met extra -e-
, bv. melden, atmen.


Bij Zwakke werkwoorden met een stam op -d of -t (bv. melden, antworten) of met een medeklinker plus -m of -n (bv. atmen, regnen) beginnen alle uitgangen met een -e-.








Daartoe wordt zo nodig (2e en 3de persoon enkelvoud en tweede persoon meervoud) een extra -e- ingevoegd.

ich atme
du atmest
er/sie/es atmet
wir atmen
ihr atmet
Sie/sie atmen




Slide 11 - Slide

Zwakke werkwoorden op -eln, bv. handeln, klingeln

Bij zwakke werkwoorden op -eln hebben de infinitief en de daarmee overeenkomende vormen een uitgang zonder -e-:
wir/sie/Sie handeln, sammeln, frösteln, klingeln.

In de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd en in de gebiedende wijs enkelvoud valt de -e- in de stam weg:
ich handle, sammle, fröstle, klingle noch einmal!




Slide 12 - Slide

Zwakke werkwoorden op -ern, bv. ändern, erinnern

Bij zwakke werkwoorden op -ern hebben de infinitief en de daarmee overeenkomende vormen een uitgang zonder -e-:

wir/sie/Sie  ändern, erinnern, wandern
In de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd en in de gebiedende wijs enkelvoud staat er zowel in de stam als in de uitgang een -e-:

ich erinnere, ich wandere, ändere das bitte!

Slide 13 - Slide

Zwakke werkwoorden met sisklank, bv. reisen, duschen

Bij werkwoorden met een stam op -s, -ss, -ß, -x, -z is in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd de uitgang niet -st maar -t:
du reist, du fasst, du grüßt, du faxt, du setzt

Bij werkwoorden met een stam op -sch is de uitgang wel -st:
du duschst, du naschst


Slide 14 - Slide

Niet meegenomen:
  • Verschillende vormen sterke werkwoorden, bijvoorbeeld sisklank, e/i Wechsel.......
  • Voltooid deelwoord
..............
Moeten we alles over werkwoorden meenemen?
Andere vormen voornaamwoorden?

Feedback?


Slide 15 - Slide

Opdracht 1 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

c.
 Verbind de persoonlijke voornaamwoorden met de stam aan de juiste uitgang.

Slide 18 - Slide

d. Vul de feesttent in, wat is de juiste regel voor de zwakke werkwoorden? Gebruik hiervoor idewis.

Slide 19 - Slide

Aufgabe 2

Slide 20 - Slide

Aufgabe 3 
 Werk in viertallen. Op het werkblad zien jullie drie dobbelstenen.
Print en knip ze uit en lijm ze vast.

Maak in groepjes van vier goede zinnen met de drie dobbelstenen.

Slide 21 - Slide

Aufgabe 4 
Je gaat een email schrijven aan een nieuwe vriend of vriendin. 
In de email stel je jezelf voor, verteld over je hobby’s, en vraagt naar de hobby’s van de ander. Zorg voor de juiste aanreden en slotgroet.
Je schrijft minimaal 50 woorden en maximaal 75 woorden. 
Let op de hoofdletters. 

Slide 22 - Slide

Aufgabe 5
Iedere leerling ontvangt een bingo kaart, de leerlingen lopen rond in het klaslokaal, en vragen in het Duits aan elkaar de hobby’s. Misschien handig om die vraag nog even kort te herhalen. Ze mogen maximaal 1 vakje per persoon hebben. De persoon met als eerste de bingo kaart vol wint. 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide