les 4: blok 4

les 4: blok 4
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

les 4: blok 4

Slide 1 - Slide

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- boek, schrift en leesboek op tafel



timer
0:30

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Huiswerk nakijken en bespreken
Welke vragen heb je nog n.a.v. het lezen van het werkboekje blok 1 tm blok 3?

Waarom is het belangrijk om naar de bronvermelding van een tekst te kijken?

Wat is een alinea? En waar dienen deze voor?

Welke tekstdoelen kennen we?





Slide 4 - Slide

Lesdoelen 
- Ik kan de kernzin van een alinea bepalen
- Ik kan de bedoeling van de andere zinnen van een alinea aangeven
- Ik kan aangeven naar welk(e) woord(en) verwijswoorden verwijzen. 
blok 4: blz. 201 tm 210

Slide 5 - Slide

2.5: grammatica
korte terugblik
Een middenstuk bestaat uit verschillende alinea's die bij de deelonderwerpen horen. Een schrijver beschrijft het deelonderwerp in één of meer alinea's.

Slide 6 - Slide

Kernzin
Een goed opgebouwde alinea heeft altijd een kernzin: de zin waarin de belangrijkste mededeling of belangrijkste informatie van de alinea staat
Deze zin staat meestal vooraan in een alinea. Het is dan de eerste of tweede zin. Soms staat de kernzin achteraan. De andere zinnen van de alinea zijn voorbeelden of een toelichting bij de kernzin.

Soms is de kernzin van een alinea moeilijk te vinden, omdat de kern niet in één zin staat. Je combineert dan de informatie uit een paar zinnen en formuleert je eigen kernzin

Slide 7 - Slide

Even oefenen

maak in tweetallen opdracht 42.2 t/m 42.4

Bij 42.3 moet je eerst even de deelonderwerpen van de alinea's bepalen. We hebben opdracht 41 namelijk 
niet gemaakt en daar kan je dus niet terugkijken. 
timer
3:00

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden:
- woorden die naar andere woorden verwijzen in de tekst. 
- verwijzen naar 1 woord, een groepje woorden of een hele zin.

Om een tekst helemaal te begrijpen moet je weten waarnaar een verwijswoord verwijst. 

Slide 9 - Slide

voorbeeld 
Daan heeft de hele week zijn huiswerk bijgehouden, omdat hij in het weekend gaat mountainbiken in de Belgische Ardennen.


In deze zin is hij het verwijswoord. Om erachter te komen waarnaar het woord verwijst, stel je de volgende vraag: Wie gaat in het weekend mountainbiken in de Belgische Ardennen? Antwoord: Daan. Hij verwijst naar Daan.



Slide 10 - Slide

nog een voorbeeld
Gisteren heeft Simone toch nieuwe voetbalschoenen gekocht, want die waren behoorlijk afgeprijsd.


In deze zin is die het verwijswoord. Die verwijst naar een groepje woorden nieuwe voetbalschoenen. Wat was behoorlijk afgeprijsd? Antwoord: nieuwe voetbalschoenen. 

Slide 11 - Slide

laatste voorbeeld
Ons team heeft de finale van het schoolvoetbaltoernooi gewonnen. Dat vind ik een felicitatie waard.

In de tweede zin is Dat het verwijswoord. Dat verwijst naar de hele zin ‘Ons team heeft de finale van het schoolvoetbaltoernooi gewonnen’. Vraag: wat vind ik een felicitatie waard? Antwoord: Dat ons team de finale van het schoolvoetbaltoernooi heeft gewonnen. 

Slide 12 - Slide

opdracht 46
Maak in tweetallen deze opdracht. Over 3 minuten zet ik de antwoorden op het bord, je kijkt je werk na en bij vragen steek je je vinger op. 
Hierna ga je aan het werk met opdracht 44 & 46

Slide 13 - Slide

Antwoorden 
Opdracht 46
1-3 a hem = Wie kun je kopiëren op verschillende manieren?
  een sleutel (regel 1)
 b ze = Wie passen niet exact?
  De sleutels van eenvoudige sloten (regel 4)
 c die = Wie zijn bijna identiek?
  exemplaren van veiligheidssleutels (regel 8-9)
 d die = Wat werkt nog nauwkeuriger?
  een laser (regel 18)
 e die = Wie is opgeslagen op een geheugenapparaat?
  een vooraf gedefinieerde kaart (regel 22)
 f Die = Wie bevat alle instructies over de plaats en de omvang van de groeven?
  de code (regel 23)

  klaar met nakijken?
aan het werk met opdracht 44 & 46

Slide 14 - Slide

Aan het werk
blok 4, lezen, §4.13 en 4.14, opdracht 44 en 47

klaar? lezen in je leesboek
niet klaar? dan is dit je huiswerk

Slide 15 - Slide

Afsluiting
Op welke plaatsen in een alinea kan een kernzin voorkomen?

Slide 16 - Slide

Huiswerk
blok 4, lezen, §4.13 en 4.14, opdracht 44 en 47

Slide 17 - Slide