Je leert hoe je zinnen kan maken in het Nederlands.
You will learn how to make sentences in Dutch.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1
This lesson contains 12 slides, with text slides.
Items in this lesson
Wat leer ik deze les?
Je leert hoe je zinnen kan maken in het Nederlands.
You will learn how to make sentences in Dutch.
Slide 1 - Slide
Hoe maak je zinnen?
Slide 2 - Slide
De rest: tijd of plaats
De rest staat op de derde plaats, na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. Kijk naar de voorbeelden:
1. Mijn zoon woontin Den Haag. 2. Ik woonal 56 jaarin dit huis.
3. Mijn vrouw woontpas twee jaar in Nederland. 4. Mijn dochter gaatvolgende maandin Rotterdamwonen.
Slide 3 - Slide
De rest: wie of wat
De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wie of wat zijn. Kijk naar de voorbeelden:
Slide 4 - Slide
Hoofdzin met inversie
Slide 5 - Slide
Hoofdzin met inversie
Slide 6 - Slide
Vraagzinnen
Ook bij vraagzinnen met vraagwoorden gebruiken we inversie:
Wiebenjij?
Waarismijn boek?
Waaromzijnbananen krom?
Welkedatum ishet vandaag?
Hoeheet jij?
Slide 7 - Slide
Hoofdzin met inversie
We gaan weer oefenen! Pak je mobiele telefoon
Sleep de woorden in de goede volgorde.
Begin met het rode woord.
Slide 8 - Slide
Pak je telefoon!
Slide 9 - Slide
wordwall.net
Slide 10 - Link
https:
Slide 11 - Link
Schoolwerk
Pak je methode Taalcompleet en ga verder waar je gebleven was.