Je leert hoe je zinnen kan maken in het Nederlands.
You will learn how to make sentences in Dutch.
Slide 5 - Slide
Hoe maak je zinnen?
Slide 6 - Slide
De rest: tijd of plaats
De rest staat op de derde plaats, na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. Kijk naar de voorbeelden:
1. Mijn zoon woontin Den Haag. 2. In woonal 56 jaarin dit huis.
3. Mijn vrouw woontpas twee jaar in Nederland. 4. Mijn dochter gaatvolgende maandin Rotterdamwonen.
Slide 7 - Slide
De rest: wie of wat
De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wie of wat zijn. Kijk naar de voorbeelden:
Slide 8 - Slide
Hoofdzin met inversie
Slide 9 - Slide
Hoofdzin met inversie
Slide 10 - Slide
Vraagzinnen
Ook bij vraagzinnen met vraagwoorden gebruiken we inversie:
Wiebenjij?
Waarismijn boek?
Waaromzijnbananen krom?
Welkedatum ishet vandaag?
Hoeheet jij?
Slide 11 - Slide
Hoofdzin met inversie
We gaan weer oefenen! Pak je mobiele telefoon
Sleep de woorden in de goede volgorde.
Begin met het rode woord.
Slide 12 - Slide
Pak je telefoon!
Slide 13 - Slide
wordwall.net
Slide 14 - Link
Van A tot Zin
blz. 126
Slide 15 - Slide
'Begin je zin met....'-bordspel
Slide 16 - Slide
Toets bespreken
Klopt er iets niet? Schrijf met potlood een *.
Slide 17 - Slide
https:
Slide 18 - Link
Schoolwerk
Beginnen met DISK thema 6 'film'
De Taalschool (rode boekje): 2.2 De hoofdzin, 2.3 Hoe maak je een goede hoofdzin