H3.1 Sparen&verzekeren

3.1 Sparen en verzekeren
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

3.1 Sparen en verzekeren

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
1. Terugblik op de vorige periode
2. Beginnen aan 3.1
3. Aan de slag met de opdrachten van 3.1

Slide 2 - Slide

Spaarmotieven
1. Financiële tegenvaller opvangen
2. Sparen voor een doel
3. Sparen voor de rente

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Rente
  • De beloning die je krijgt als je geld uitleent (door te sparen) 
  • Dat wat je betaalt voor het lenen van geld 

Slide 5 - Slide

Procentrekenen
Je hebt €5000 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 0,5% per jaar en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.

  1. Hoeveel heb je aan het eind van het jaar op je spaarrekening staan?
  2. Hoeveel rente heb je ontvangen in dit jaar?

Slide 6 - Slide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Rente per jaar =
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage

Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Slide 7 - Slide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Rente per jaar =
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage

€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 3 jaar  = €75 rente
Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Slide 8 - Slide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar





€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 3 jaar  = €75 rente
Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Groeifactor maken
1 + (rentepercentage : 100)

Spaarbedrag x groeifactor          ^aantal jaar

Slide 9 - Slide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar





€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 3 jaar  = €75 rente
Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Spaarbedrag x groeifactor          ^aantal jaar

€5000 x 1,005^3 = €5075,38

Rente is €75,38


Slide 10 - Slide

Verzekering
Lees het stukje "Pas op: een risico!" op blz. 80

Slide 11 - Slide

Wat is geen doel van sparen?
A
sparen voor een doel
B
sparen voor de zekerheid
C
sparen voor een huis
D
sparen voor vermogensopbouw

Slide 12 - Quiz

Ik wil mijn telefoon verzekeren en betaal ........ aan de .......
A
premie, verzekerde
B
premie, verzekeringsmaatschappij
C
schadevergoeding, verzekerde
D
schadevergoeding, verzekeraar

Slide 13 - Quiz

Bij een verzekering gaat het niet alleen om de financiële risico's
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Een verzekering keert alleen geld uit bij schade
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Over de poliskosten betaal je geen assurantiebelasting.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Of het de moeite waard is om een verzekering af te sluiten hangt niet af van...
A
de kans op schade.
B
de waarde van wat je wilt verzekeren.
C
of je de schade zelf kunt of wilt betalen.
D
hoe groot je gezin is.

Slide 17 - Quiz

Hogere premie

Lagere premie
jonge bestuurder
waardevol object
hoger eigen risico
rieten dak
Amsterdam
Terschelling
alleenstaande
groot gezin

Slide 18 - Drag question

A) Bij eigen risico is de premie lager
B) Een onzeker voorval kun je niet verzekeren
C) Een verzekeraar noem je ook wel
verzekeringsmaatschappij
A
A en B zijn juist
B
B en C zijn juist
C
A en C zijn juist
D
A, B en C zijn juist

Slide 19 - Quiz

De verzekeraar loopt het risico ....
A
dat er iets stuk gaat
B
dat er iets moeten worden uitgekeerd
C
dat er schade ontstaat die niet verzekerd is
D
A, B en C zijn juist

Slide 20 - Quiz

Welke verzekeringen zijn door de overheid verplicht gesteld?
VERPLICHT
NIET VERPLICHT
Annuleringsverzekering
Reisverzekering
Zorgverzekering
Fietsverzekering
WA-verzekering motorijtuigen
Uitvaartverzekering
Telefoonverzekering

Slide 21 - Drag question

Als jij je wilt indekken tegen schade door jouw auto of scooter aan derden neem je een?
A
Cascoverzekering
B
WA-verzekering
C
All risk verzekering
D
Dat is niet te verzekeren

Slide 22 - Quiz

Ga aan de slag
Maak de opdrachten van 3.1 in je online boek

Slide 23 - Slide