Les 1 oefenen voor de toets Grammatica en spelling H1 t/m H5

Grammatica en spelling
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica en spelling

Slide 1 - Slide

Staat een bijvoeglijk naamwoord altijd voor een zelfstandig naamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quiz

‘Apenstaartje’ is een geschikte naam voor het @-teken. Welk woordsoort is het woord is

Slide 3 - Open question

Je stak roekeloos de drukke straat over. Roekeloos is:
A
Een bijwoord
B
Een bijwoordelijke bepaling
C
Een lijdend voorwerp
D
Een bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

Waarom is een tussenwerpsel geen zinsdeel?
A
Het heeft geen persoonsvorm
B
Het heeft geen onderwerp
C
Het maakt geen deel uit van de zin en wordt gescheiden door een komma
D
Het staat precies in het midden

Slide 5 - Quiz

Vervelend voor je, joh! Wat is het tussenwerpsel?

Slide 6 - Open question

De meeste scholieren gaan op hun fiets naar school. Wat is het kernwoord?

Slide 7 - Open question

Wat is inversie bij grammatica?
A
Zinsdelen zoeken
B
De volgorde veranderen
C
Onderstrepen
D
Strepen tussen woorden zetten

Slide 8 - Quiz

In welke twee gevallen schrijf je een punt?

Slide 9 - Open question

Wanneer maak je in een gesprek aanhalingstekens met je handen?
A
Als je liegt
B
Als je iets onaardigs zegt
C
Als je wilt dat iemand oplet
D
Als je iets ironisch gebruikt

Slide 10 - Quiz

Vooral jongetjes zijn in hun fantasie een stoere politieagent. Wat is het onderwerp?
A
Vooral jongetjes
B
Jongetjes
C
Een stoere politieagent
D
Politieagent

Slide 11 - Quiz

Vooral jongetjes zijn in hun fantasie een stoere politieagent. Heeft deze zin een wg of ng?
A
wg
B
ng

Slide 12 - Quiz

Vooral jongetjes zijn in hun fantasie een stoere politieagent. Wat is het ng?

Slide 13 - Open question

Welke zinsdelen kunnen met een voorzetsel beginnen?
A
o en lv
B
o, lv en wg
C
o, pv en ng
D
mv, vzv en bwb

Slide 14 - Quiz

Op de sportclub werkt iedereen aan een goed resultaat. Wat is het voorzetselvoorwerp?

Slide 15 - Open question

Het woord "maar" is:
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een bijwoord
C
Een nevenschikkend voegwoord
D
Tussenwerpsel

Slide 16 - Quiz

Het is bekend dat je meerdere wachtwoorden moet hebben. Is het nevenschikkend of onderschikkend.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 17 - Quiz

Ik denk dat hij de aardigste leraar van de school is. Wat is de bijzin?
A
dat hij de aardigste leraar van de school is
B
ik denk

Slide 18 - Quiz

Ze moeten over veel geduld beschikken, omdat hun taak zo ingewikkeld is. Wat is het wg?
A
moeten
B
is ingewikkeld
C
moeten beschikken
D
moeten over veel geduld beschikken

Slide 19 - Quiz

Werkwoord "besteden". Wat is de ik- vorm?

Slide 20 - Open question

Of eentje die foto’s en filmpjes van de beroving op Instagram

(uploaden) …………………….

A
upload
B
uploaded
C
uploadt
D
uploat

Slide 21 - Quiz

Wat (vinden) …………………… jij nou van zulke domme dieven?

Slide 22 - Open question

Sommige / sommigen mensen vinden wetten sowieso raar
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 23 - Quiz