Climax: Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.
Paradox: Een zogenaamde tegenstelling.
Retorische vraag: Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.
Sarcasme: Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.
Slide 6 - Slide
Termen les 5, 6
Climax: Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.
Paradox: Een zogenaamde tegenstelling.
Retorische vraag: Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.
Sarcasme: Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.
Op Teams vind je een oefenopdracht mét antwoorden.
Slide 7 - Slide
Termen les 25, 26
Fictie:
Het verhaal is verzonnen;
De personages in het verhaal hebben niet echt bestaan.
Non-fictie:
Het verhaal heeft echt plaatsgevonden.
Alle personages hebben echt bestaan en hebben de dingen gezegd die in het boek staan.
Slide 8 - Slide
Termen les 25, 26
Binnen fictie:
tijd
plaats
Welke begrippen horen hier nog meer bij?
timer
2:00
Slide 9 - Slide
Termen les 25, 26
Tijd:
In welke tijd speelt het verhaal zich af?
Chronologische volgorde
flashback / flashforward
Plaats:
Waar speelt het verhaal zich af?
Fysieke / mentale ruimte
Slide 10 - Slide
Termen les 25, 26
ik-perspectief
personaal perspectief
alwetend perspectief
Oefenen!
Slide 11 - Slide
Bij een auctoriaal vertelperspectief is er een 'alwetende verteller'. Deze alwetende verteller:
A
weet niks en neemt deel aan het verhaal
B
weet alles en neemt deel aan het verhaal
C
weet niks en neemt geen deel aan het verhaal
D
weet alles en neemt geen deel aan het verhaal
Slide 12 - Quiz
''Jeroen liep door de donkere ruimte, hij was bang wat hem zou kunnen overkomen."
A
ik-vertelperspectief
B
hij/ zij-vertelperspectief
C
alwetende verteller
Slide 13 - Quiz
"Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken."
Deze zin kom je vaak tegen bij ...
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
elk vertelperspectief
Slide 14 - Quiz
Termen les 25, 26
ik-perspectief: Je ziet alles door de ogen van de verteller;
Geschreven in de ik-vorm;
Je leert de ik-persoon heel goed kennen;
Je komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 15 - Slide
Termen les 25, 26
personaal perspectief:
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Het is geschreven in de hij- of zij-vorm;
Je leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 16 - Slide
Termen les 25, 26
alwetend perspectief:
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 17 - Slide
Termen les 25, 26
Personages:
hoofdpersonage
bijpersoon
timer
3:00
Slide 18 - Slide
Termen les 25, 26
Personages:
Geen verhaal zonder personages
Hebben menselijke eigenschappen: (gedachten, gevoelens, gewoonten).
Dieren of dingen met menselijke eigenschappen: antropomorfistisch / het antropomorfisme
Hebben een eigen persoonlijkheid en worden zo levensecht,
Hoeven niet verzonnen te zijn. / gebaseerd op werkelijkheid
Slide 19 - Slide
Termen les 25, 26
Schrijfstijl
Vertonend schrijven
Vertellend schrijven
timer
2:00
Slide 20 - Slide
Termen les 25, 26
Levendig schrijven - vertonend schrijven:
zo schrijven dat de lezer de gebeurtenis of personage voor zich ziet.
Minder levendig schrijven - vertellend schrijven:
er wordt beschreven wat er gebeurt.
Slide 21 - Slide
Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie.
A
Ik-vertelperspectief (vertonend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief
Slide 22 - Quiz
Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar zijn ogen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen.
A
Ik-vertelperspectief (vertonend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief
Slide 23 - Quiz
Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging.