Tijd: Eerst ging ik naar de bakker,
daarna naar de slager.
Tegenstelling: Het regende buiten, toch ging ik op de fiets.
Doel-middel: Door middel van jouw hulp, heb ik de toets gehaald.
Conclusie: We hebben alles al ingepakt, dus we kunnen gaan.
Voorbeeld: Op maandag doe ik allerlei dingen voor school zoals huiswerk maken en de lessen volgen.