3V - Lezen

2Hd
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

2Hd

Slide 1 - Slide

3V

Leesvaardigheid

Slide 2 - Slide

Leerstof
- Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen. 
- Je kunt het deelonderwerp van een alinea benoemen. 
- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen. 
- Je kunt de kernzin uit een alinea halen. 
- Je kunt uitleggen wat een hoofdzaak is. 
- Je kunt uitleggen wat een bijzaak is. 
- Je kunt de 12 tekstverbanden benoemen en uitleggen.
- Je herkent de juiste signaalwoorden bij de tekstverbanden. 
- Je kunt uitleggen of een tekst betrouwbaar is. 
- Je kunt uitleggen wat een functiewoord is.
- Je kunt de 20 genoemde functies herkennen in een tekst(gedeelte).


Slide 3 - Slide

Hoofd- en bijzaken en voorkeursplaatsen

Noteer bij je begrippenlijst de uitleg van:

- Een hoofdzaak geeft de belangrijkste informatie van een tekst of alinea weer. De kernzin is de zin waarin de hoofdzaak van de alinea staat. 
- Een bijzaak is minder belangrijke informatie, zoals een anekdote (verhaaltje), extra uitleg (soms een voorbeeld) of een vergelijking
- Hoofdzaken vind je van op één van de volgende voorkeursplaatsen: inleiding, slot, kernzin van een alinea (dus eerste of laatste zin). 


Slide 4 - Slide

Tekstverbanden 1

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden 2

Slide 6 - Slide

Tekststructuren 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Argumentatie (1)

- De schrijver benoemt (vaak in inleiding of slot) zijn standpunt, dat hij onderbouwt met feitelijke (= controleerbaar)  of waarderende (= mening) argumenten. 

- Wanneer er sprake is van nevenschikkende of onderschikkende argumentatie, dan kun je een blokjesschema maken.

Slide 10 - Slide

Argumentatie (2)

Slide 11 - Slide

Tegenargument & weerlegging

Leer de volgende begrippen:

- Een tegenargument geeft een tegenovergesteld argument aan van wat de schrijver eigenlijk vindt. Het ondersteunt zijn hoofdgedachte dus niet.

- Met een weerlegging geeft een schrijver aan waarom het tegenargument dat hij noemde, eigenlijk geen goed argument is. Hiermee ondersteunt hij zijn hoofdgedachte dus weer. 


Slide 12 - Slide

Les 1
Doel:
- Je kunt uitleggen wat functiewoorden zijn. 
- Je kunt de 20 genoemde functies herkennen in een tekst(gedeelte).

Programma:
- Uitleg functiewoorden
- Instructiefilm
- Aanvulling theorie
- Huiswerk: Blad functiewoorden invullen -> Zoek je informatie over de begrippen (online) en/of gebruik de LessonUp. 
- Opdrachten: blz. 181 - opdracht 1, 2 en 4 maken. 


Slide 13 - Slide

Functiewoorden (1)

Een functie van een tekstgedeelte (de bedoeling hiervan) moet je kunnen herkennen, soms aan een signaalwoord, maar soms ook door het tekstgedeelte te lezen. 





Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
1. Argument
2. Conclusie
3. Standpunt
4. Voorbeeld

Slide 14 - Slide

Functiewoorden (2)

Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
5. Aanbeveling
6. Probleemstelling
7. Tegenwerping
8. Uitwerking
9. Verklaring
10. Weerlegging

Slide 15 - Slide

Functiewoorden (3)

Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
11. Definitie
12. Gevolg
13. Oorzaak
14. Samenvatting
15. Aanleiding
16. Afweging

Slide 16 - Slide

Functiewoorden (4)

Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
17. Anekdote
18. Constatering
19. Nuancering
20. Vraagstelling

Slide 17 - Slide

Verwarrende functies (1)
Tegenstelling: Hij is lief, T:, maar hij rookt teveel. ( Positief naar negatief)
Weerlegging: Deze jongen is altijd lief voor zijn zusje. W: Nee, hoor, hij heeft laatst zijn zusje in een kelder vol spinnen opgesloten.
Ontkrachten: We moeten geen vluchtelingen meer opnemen, het aantal mensen groeit ons boven het hoofd. O: Ach, er zijn al velen teruggekeerd naar hun land, waar nu vrede is.
Tegenwerping: Die leerling is niet goed bezig, want hij is te weinig op school. T: maar zijn resultaten zijn goed.
Nuancering: Als je goed studeert, haal je een goed cijfer. N: Je kunt natuurlijk pech hebben met de toets, maar…

Slide 18 - Slide

Verwarrende functies (2)
Verklaring: wordt hiernaar gevraagd, dan zoek je in de tekst naar een oorzaak.
 
Toelichting: wordt hiernaar gevraagd, dan zoek je naar voorbeelden, die iets uitleggen.

Uitwerking: kan echt alle kanten op, is een parapluterm -> ( niet over inzitten)

Uitweiding: Beetje buiten het onderwerp gaan.

Slide 19 - Slide

Vast combinaties
Standpunt/stelling/mening --- Argument(en)----conclusie

Oorzaak----gevolg

Probleem(stelling)----oplossing

Slide 20 - Slide

Les 2 
Programma

1. Info t.a.v. toets 'Formuleren'

2. Oefentoets maken TW4 -> zelfstandig (bespreken tijdens laatste les)

3. Leren voor TW4






Slide 21 - Slide