Zakelijke e-mail

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Zakelijke e-mail

Slide 2 - Mind map

Zakelijke e-mail
Definitie: een zakelijke e-mail is een e-mail die je stuurt naar personen die je niet kent of naar mensen met wie je geen persoonlijke, maar een professionele relatie hebt. 

Slide 3 - Slide

Onderdelen zakelijke e-mail
Onderwerpregel: vul hier het onderwerp in van je e-mail
Aanhef: 'Beste mevrouw/meneer Spitzen'
Inleiding/Aanleiding: waarom schrijf je de mail?
Middenstuk: informatie + vragen stellen
Slot: wens/verwachting uitspreken
Afsluiten met een formele groet: 'Met vriendelijke groeten, Je naam'

Slide 4 - Slide

Voorbeeld van een zakelijke e-mail

Slide 5 - Slide

Het doel van een zakelijke e-mail is
A
Amuserend
B
Overtuigend of informatief
C
Activerend

Slide 6 - Quiz

Welke stelling klopt voor een zakelijke e-mail? Een zakelijke e-mail heeft...
A
altijd een inleiding, kern en slot
B
altijd een titel
C
woorden zoals 'jij' en 'je'
D
als afsluiting 'Groetjes, je naam'

Slide 7 - Quiz

Aan wie stuur je een zakelijke e-mail?
A
Aan iemand die je persoonlijk kent
B
Aan iemand die je niet persoonlijk kent

Slide 8 - Quiz

Een zakelijke e-mail is...
A
kort
B
lang

Slide 9 - Quiz

Wat is een aanhef bij een zakelijke e-mail?
A
De titel
B
Het onderwerp
C
Geachte heer/mevrouw Feenstra,
D
Geachte mevrouw,

Slide 10 - Quiz

Een zakelijke e-mail is
A
formeel.
B
informeel.

Slide 11 - Quiz

Wat is een zakelijke e-mail?
A
Een e-mail met een vaste indeling
B
Een e-mail die bestemd is voor je baas
C
Een e-mail die informeel is
D
Een e-mail die alleen afbeeldingen bevat

Slide 12 - Quiz

Wat is de afsluiting van een zakelijk e-mail?
A
MVG
B
Met vriendelijke groet,
C
mvgr.,
D
Doei

Slide 13 - Quiz

Welke van de volgende woorden/zinnen hoort WEL in een zakelijke e-mail thuis?
A
doei
B
met hartelijke groet
C
hoi
D
je weet zelf

Slide 14 - Quiz

Welke van de volgende zinnen hoort NIET in een zakelijke e-mail thuis?
A
Beste mevrouw Spitzen,
B
Deze mail stuur ik u, omdat ik ...
C
Graag deel ik u mede :)
D
Alvast bedankt voor uw antwoord.

Slide 15 - Quiz

Herhaling van werkwoordspelling

Slide 16 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 17 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij zwaait
B
hij zwaaid

Slide 18 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij vindt
B
hij vind

Slide 19 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij onthoud
B
hij onthoudt
C
hij onthout

Slide 20 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij onthout
B
hij onthoudt

Slide 21 - Quiz

Hoe spel je de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
met 't kofschip of 't sexy fokschaap
B
op gevoel
C
ik-vorm of ik-vorm + t
D
stam + t

Slide 22 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd

Slide 23 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediende
D
hij bediente

Slide 24 - Quiz

Hoe spel je de persoonsvorm verleden tijd?
A
met 't sexy fokschaap (of met 't kofschip )
B
op gevoel
C
ik-vorm of ik-vorm + t
D
stam + d

Slide 25 - Quiz

Wat is de persoonsvorm verleden tijd van 'triggeren'?
A
triggerte
B
getriggert
C
triggerde
D
triggert

Slide 26 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis gisteren.

Slide 27 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
A
Vorig jaar verhuisden we naar de Reeshof.
B
Vorig jaar verhuisten we naar de Reeshof.

Slide 28 - Quiz

Wat is de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud van
-zijn-
A
is
B
was
C
zijn
D
waren

Slide 29 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
Ik ......(schrijven) de brief.
A
schreef
B
schreven
C
schrijfde
D
schreeft

Slide 30 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 31 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 32 - Quiz

Wat is de persoonsvorm verleden tijd van 'deleten'?
A
ik deletete
B
ik delet
C
ik delete
D
ik deletetete

Slide 33 - Quiz

een sterk werkwoord...
A
verandert in tt van vorm
B
heeft altijd -dd in vt
C
heeft altijd -dt
D
verandert in vt van klank

Slide 34 - Quiz

Wat is de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud van skaten?
A
skat
B
skate
C
skatet
D
skatete

Slide 35 - Quiz

Wat is een "sterk werkwoord"?
A
een werkwoord dat kracht betekent
B
een werkwoord dat in de verleden tijd hetzelfde klinkt
C
een werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert
D
een werkwoord dat je niet kunt vervoegen

Slide 36 - Quiz

Wat is geen sterk werkwoord?
A
roepen
B
lusten
C
vragen
D
laten

Slide 37 - Quiz

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
lopen- wandelen- fietsen
B
lopen- zwemmen- sluiten
C
wandelen- fietsen- zwemmen
D
zwemmen- fietsen- lopen

Slide 38 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord
A
een werkwoord die heel sterk is
B
een werkwoord die verandert van klank in de verleden tijd
C
een zwak werkwoord
D
een werkwoord waar in de verleden tijd -ten achter de ik-vorm komt

Slide 39 - Quiz

Wat is geen sterk werkwoord?
A
Hebben
B
Slaan
C
Fietsen
D
Verliezen

Slide 40 - Quiz

Bij een sterk werkwoord...
A
blijft de klank hetzelfde
B
verandert de klank

Slide 41 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
schilderen
B
roepen

Slide 42 - Quiz

Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken

Slide 43 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord
A
branden
B
blussen
C
verhuizen
D
denken

Slide 44 - Quiz

Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beloven, drijven, geven en handhaven
B
bijten, eten, rijden en weten
C
blozen, grazen, lezen en verliezen
D
krabben, finishen, piekeren en ritselen

Slide 45 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
vragen
B
darten

Slide 46 - Quiz