Herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Herhaling

Planning

- Herhalen grammatica, spelling, formuleren

- Oefentoets

Hww & zww

Een hulpwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.

1. Niet waar
2. Waar

"Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht."
Wat is het zww in deze zin?

1. Heeft
2. Gekocht

V: voltooid deelwoord

I: infinitief

P: persoonsvorm

Mijn moeder brengt mij naar school.

Mijn moeder heeft mij naar school gebracht.

Mijn moeder zou mij naar school gebracht kunnen hebben.

Wederkerig voornaamwoord

Drie wkg vnw

• Elkaar 
• Mekaar
• Elkander

Welke voorwaarde heeft een wkg vnw?

1. Handeling door meerdere personen, die gelijk staat aan elkaar
2. Handeling door kan maar door één persoon worden uitgevoerd
3. Het eerder genoemde onderwerp komt nóg een keer terug

Wederkerend voornaamwoord

Hij verveelde zich de hele dag.

"Hij" is het wknd vnw.

1. Waar
2. Niet waar

Wknd vnw

Ik verveelde me.

Jij verveelde je.

Hij verveelde zich.

Wij verveelden ons.

Hij verveelde me gisteren steeds.

Wat is het wknd vnw?

1. Hij
2. Me
3. In deze zin is geen wknd vnw

Wknd vnw

Ik verveelde me.

Jij verveelde je.

Hij verveelde zich.

Wij verveelden ons.

Type 1, 2 en 3

Type 1 (scheidbaar samengesteld ww)

Paardrijden

Ik rijd graag paard.

Hardlopen

Ik loop geregeld hard.

Type 2 ww uitdrukking

                                                2

Thijs heeft gisteren een [blauwtje gelopen].

Type 3 wknd vnw

                3

Hij heeft [zich]

 in de lange afstand vergist.

Verwijswoorden

De-woorden verwijs je met: deze/die

Het-woorden verwijs je met: dit/dat

Hele zin: dat

Het meisje die daar loopt ken ik heel goed.
Is in deze zin een juist verwijswoord gebruikt?

1. Nee
2. Ja

Het boek dat ik van mijn oma heb gekregen is al heel oud.
Is in deze zin een juist verwijswoord gebruikt?

1. Ja
2. Nee

Persoonsvorm verleden tijd

Zwakke werkwoorden 

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd veranderen van klank.

1. Waar
2. Niet waar

Voetballen

koken

praten

Pv vt sterke werkwoorden

Kopen

Denken

Slapen

Oefentoets

Zachtjes overleggen mag.

(Wel alleen met je buurman/buurvrouw)