G2 Unité 1 leerdoelen week 38

Deze Week (week 38)
Cette semaine (semaine 38)
du    au   septembre
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deze Week (week 38)
Cette semaine (semaine 38)
du    au   septembre

Slide 1 - Slide

Leerdoelen week 38

  • je kent de vormen van partir, sortir, être en avoir in de présent en passé composé (Grammaire I)
  • je weet hoe je woordjes moet uitspreken die eindigen op -tion (oef 11)
  • je kunt een dialoog verstaan (opdr 12, 13, 14)
  • je kunt een dialoog voeren (opdr 15A)
  • je herhaalt de woorden van apprendre 1 tm 5
  • je kent de woorden van apprendre 6 en 7  (en je herhaalt 1 tm 5)

Leerwerk:
apprendre tm 7 blz 39, 40, 41 (je leert van Frans naar Nederlands en van Nederlands naar Frans) Leer niet alles in 1 keer maar verspreid het leerwerk over meerdere dagen! Je toetst jezelf (verspreid over meerdere dagen) aan het eind van de week, dus na het leren via quizlet (je vindt de link in de map Quizlet)

Maakwerk in Edition (blok Parler):
17 A
17D
18 bestuderen aan de hand van het antwoordmodel
19A + B
20, 
21A, B: beoordeel jezelf

Slide 2 - Slide

1. Edition, Itslearning, WRTS, LessonUp
2. let op tab 'theorie' in Edition!
3. Ecouter oef 12 (audio openen via deze link)
4. grammaire I: 8B.B, 8C, 8D, 8E (être/avoir) blz 18
Let op: maak 8F tm 16I als je extra wilt oefenen! (let op de sterren, minimaal 2-ster opdrachten!)
5. Eventueel: Prononciation: oef. 11
Lundi, le     septembre deux mille vingt et un

Slide 3 - Slide


1. Oef 14A (tekst hier)
en evt. apprendre 4  en 6

2. Instructievideo passé composé ww op -er
Passé composé ww op (link LessonUp >>)
 -er, -ir vervoegd met être:
Oef 16 D (zie verderop)
Oef. 16E
Vendredi, le     septembre deux mille vingt et un

Slide 4 - Slide

Passé Composé 
regelmatige groep werkwoorden op uitgang -er

Slide 5 - Slide

1) bepaal de stam door -er er af te halen
2) zet achter de stam een 'é'
manger, parler, habiter, écouter, monter, arriver, chercher, travailler, demander, penser, marcher etc. etc. etc. etc.
mangé, parlé, habité, écouté, monté, arrivé, cherché, travaillé, demandé, pensé, marché etc. etc. etc. etc.
gegeten, gesproken, gewoond, geluisterd, omhoog gegaan, aangekomen, gezocht, gewerkt, gevraagd, gedacht, gelopen etc. 

Slide 6 - Slide

Passé Composé (être en avoir)
(dit zijn uiteraard onregelmatige werkwoorden)

Slide 7 - Slide

Être (zijn)
De passé composé van être
in het Nederlands is....

in het Frans is het...
Hoe zeg je nu .....
j'ai été    
tu as été    
il, elle, on a été    
nous avons été    
vous avez été    
ils ont été    
elles ont été    
'geweest'
'été'
Wat valt je nu op?
Ik ben geweest is in het Frans 'ik HEB geweest'
Het hulpwerkwoord is hebben/avoir

Slide 8 - Slide

Avoir (hebben)
De passé composé van 'avoir' is 'gehad' is in het Frans:

Net als in het Nederlands:

ik HEB gehad
(het hulpwerkwoord = 'hebben')
eu

Hoe zeg je 'ik heb gehad, jij hebt gehad' etc.?
j'ai eu
tu as eu
il/elle/on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils ont eu
elles ont eu

Slide 9 - Slide

Schema van werkwoorden in de Passé Composé
waarbij het hulpwerkwoord 'être' is
Wat gebeurt er dan ook alweer bij elle/vous/nous, ils, elles?

Slide 10 - Slide

JE SUIS
TU ES
IL/ON EST
ELLE EST
NOUS SOMMES
VOUS ÊTES
ILS SONT
ELLES SONT
allé
arrivé
entré
monté
resté
rentré
retourné
tombé
allé
arrivé
entré
monté
resté
rentré
retourné
tombé
allé
arrivé
entré
monté
resté
rentré
retourné
tombé
allée
arrivée
entrée
montée
restée
rentrée
retournée
tombée
allés
arrivés
entrés
montés
restés
rentrés
retournés
tombés
allé(s)
arrivé(s)
entré(s)
monté(s)
resté(s)
rentré(s)
retourné(s)
tombé(s)
allés
arrivés
entrés
montés
restés
rentrés
retournés
tombés
allées
arrivées
entrées
montées
restées
rentrées
retournées
tombées
parti
sorti
parti
sorti
parti
sorti
partie
sortie
partis
sortis
parti(s)
sorti(s)
partis
sortis
parties
sorties
venu
descendu
venu
descendu
venu
descendu
venue
descendue
venus
descendus
venu(s)
descendu(s)
venus
descendus
venues
descendues
-ER werkwoorden (maar let op: aller is géén regelmatig werkwoord. De rest in onderstaand rijtje wel)
partir, sortir (-ir onregelmatige werkwoorden)
venir, descendre

Slide 11 - Slide

Oef 16D  - blz 26
aller, arriver, descendre,   partir,  retourner, sortir, tomber, venir
gaan,    aankomen,    uitstappen/afdalen,   vertrekken,   terugkeren,         uitgaan,     vallen,            komen
1. Mijn vrienden zijn naar het Parc Astérix gegaan
2. We zijn teruggegaan naar België
3. Anne Marie is aangekomen om vier uur
Anne Marie est arrivée à 4 heures
3
Nous sommes retournés en Belgique
2
Mes amis sont allés au Parc Astérix
1

Slide 12 - Slide

Oef 16D  - blz 26
aller, arriver, descendre,   partir,  retourner, sortir, tomber, venir
gaan,    aankomen,    uitstappen/afdalen,   vertrekken,   terugkeren,         uitgaan,     vallen,            komen
4. Bent u gevallen mevrouw?
5. Mijn vriendinnen zijn bij mij thuisgekomen
6. Hij is uitgestapt uit de metro
Vous êtes tombée, madame? | Êtes-vous tombée, madame?
4
Mes copines/amies sont rentrées chez moi
5
Il est descendu du métro
6

Slide 13 - Slide

Oef 16D  - blz 26
aller, arriver, descendre,   partir,  retourner, sortir, tomber, venir
gaan,    aankomen,    uitstappen/afdalen,   vertrekken,   terugkeren,         uitgaan,     vallen,            komen
7. Henri en Selma zijn samen uitgegaan
8. Oscar is aan het eind van het feest vertrokken
Henri et Selma sont sortis ensemble
7
Oscar est parti à la fin de la fête OF
à la fin de la fête Oscar est parti
8

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide