je kent de vormen van partir, sortir, être en avoir in de présent en passé composé (Grammaire I)
je weet hoe je woordjes moet uitspreken die eindigen op -tion (oef 11)
je kunt een dialoog verstaan (opdr 12, 13, 14)
je kunt een dialoog voeren (opdr 15A)
je herhaalt de woorden van apprendre 1 tm 5
je kent de woorden van apprendre 6 en 7 (en je herhaalt 1 tm 5)
Leerwerk: apprendre tm 7 blz 39, 40, 41 (je leert van Frans naar Nederlands en van Nederlands naar Frans) Leer niet alles in 1 keer maar verspreid het leerwerk over meerdere dagen! Je toetst jezelf (verspreid over meerdere dagen) aan het eind van de week, dus na het leren via quizlet (je vindt de link in de map Quizlet)
4. grammaire I: 8B.B, 8C, 8D, 8E (être/avoir) blz 18 Let op: maak 8F tm 16I als je extra wilt oefenen! (let op de sterren, minimaal 2-ster opdrachten!)