This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welke van de onderstaande woorden is GEEN stofeigenschap?
A
Volume
B
Smaak
C
Geleiden van warmte
D
Bestand tegen bijtende stoffen
Slide 1 - Quiz
Welke van de onderstaande woorden is GEEN stofeigenschap?
A
Oplosbaarheid
B
Fase
C
Dichtheid
D
Magnetisch
Slide 2 - Quiz
Waarom gebruikt men liever een houten of kunststof lepel om in een pan te roeren i.p.v. een metalen lepel?
Slide 3 - Open question
Met welke letter kort je de vloeibare fase af?
A
V
B
L
C
S
D
G
Slide 4 - Quiz
Met welke letter kort je de vaste fase af?
A
V
B
L
C
S
D
G
Slide 5 - Quiz
Hoe noem je de faseovergang die wordt aangegeven met nummer 1?
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Condenseren
D
Stollen
Slide 6 - Quiz
Hoe noem je de faseovergang die wordt aangegeven met nummer 4?
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Condenseren
D
Stollen
Slide 7 - Quiz
Hoe noem je de faseovergang waarbij je een stuk zeep kunt ruiken?
A
Stollen
B
Sublimeren
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 8 - Quiz
Hoe noem je de faseovergang waarbij kaarsvet weer vast wordt nadat je de kaars hebt uitgeblazen?
A
Stollen
B
Sublimeren
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 9 - Quiz
Hoe noem je de faseovergang waarbij waterdruppels ontstaan op een koude metalen deksel van een pan wanneer je de deksel boven een pan met kokend water houd.
A
Stollen
B
Sublimeren
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 10 - Quiz
Bereken het volume van de steen in cm^3. Noteer alleen het getal (geen eenheid!).
Slide 11 - Open question
Van welke stof Is het schaakstuk gemaakt?
Slide 12 - Open question
Zie de Afbeelding hiernaast van de baksteen Op de weegschaal. Bereken de lengte van de baksteen in cm. Noteer alleen het getal. Rond indien nodig af op een heel getal.
Slide 13 - Open question
Nick heeft een vlot gebouwd. Het volume van het vlot is 4967,5 cm^3. De massa van het vlot is 4,5kg. Leg uit wat er met het vlot gebeurd wanneer je deze in het water legt? Kies uit: Het vlot Drijft/zinkt/zweeft
Slide 14 - Open question
Nick heeft een vlot gebouwd. Het volume van het vlot is 4967,5 cm^3. De massa van het vlot is 4,5kg. Leg uit wat er met het vlot gebeurd wanneer je deze in het olie legt? Kies uit: Het vlot Drijft/zinkt/zweeft
Slide 15 - Open question
Reken om: 20 graden Celsius = ..........K
Slide 16 - Open question
Reken om: - 6 graden Celsius = ..........K
Slide 17 - Open question
Reken om: 351 Kelvin = ........... graden Celsius
Slide 18 - Open question
Reken om: 246 Kelvin = ........... graden Celsius
Slide 19 - Open question
Bekijk de afbeelding hiernaast en beantwoord de volgende vraag. In welke fase bevindt kwik zich bij 253 Kelvin?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 20 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast en beantwoord de volgende vraag. In welke fase bevindt ammoniak zich bij 253 Kelvin.
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 21 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Met welk soort stof heb je hier te maken?
A
Zuivere stof
B
Mengsel
C
Emulsie
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 22 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Met welk soort stof heb je hier te maken?
A
Zuivere stof
B
Mengsel
C
Suspensie
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 23 - Quiz
Bekijk de afbeelding en beantwoord de vraag. Met wat voor soort stof heb je hier te maken?
A
Een mengsel
B
Een zuivere stof
C
Een Composiet
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 24 - Quiz
Je ziet in de afbeelding een grafiek waarbij leann een vloeistof laat stollen. Wat is het smeltpunt van deze stof? Geef je antwoord In kelvin. Noteer alleen het getal zonder eenheid
Slide 25 - Open question
Je ziet in de afbeelding een grafiek waarbij sander een vaste stof opwarmt. Wat is het kookpunt van deze stof? Geef je antwoord In graden Celsius. Noteer alleen het getal zonder eenheid
Slide 26 - Open question
Je ziet in de afbeelding een grafiek waarbij sander 25gram vaste stof opwarmt. Na hoeveel minuten was alle stof gesmolten? Geef je antwoord in minuten. Noteer alleen het getal.
Slide 27 - Open question
Je ziet in de afbeelding een grafiek waarbij sander 25gram vaste stof opwarmt. Na hoeveel minuten zal 75 gram van deze stof Zijn gesmolten? Geef je antwoord in minuten. Noteer alleen het getal.
Slide 28 - Open question
Bekijk de afbeelding hiernaast. Karin warmt een vaste stof op. In welke fase bevindt deze stof zich na 5 minuten?
A
Vast
B
Vast en vloeibaar
C
Vloeibaar
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 29 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Karin warmt een vaste stof op. In welke fase bevindt deze stof zich na 12 minuten?
A
Vast en Vloeibaar
B
Vloeibaar
C
Vloeibaar en gas
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 30 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast over Natriumhydroxide. Welk pictogram hoort er op de lege plek?
A
1
B
2
C
3
D
5
Slide 31 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast over koper(II)sulfaat. Welk pictogram hoort er op de lege plek?
A
1
B
3
C
4
D
5
Slide 32 - Quiz
Zie afbeelding: Wat is het vermogen van dit apparaat?
A
MR-001
B
230 V
C
50 Hz
D
0,5 W
Slide 33 - Quiz
Wat betekent dit symbool?
A
is erg stevig
B
is dubbel geïsoleerd
C
mag alleen binnen worden gebruikt
D
spouwmuur
Slide 34 - Quiz
Om het water in een aquarium op temperatuur te houden, gebruik je een verwarming met ingebouwde thermostaat. Welk onderdeel zit zeker in de thermostaat?
A
Condensator
B
LDR
C
NTC
D
Transistor
Slide 35 - Quiz
Welke stekker hoort aan het snoer van de verwarming van het aquarium?
A
B
C
D
Slide 36 - Quiz
Om het energieverbruik (in kWh) te kunnen berekenen moet je 2 grootheden weten. Welke twee?
A
Capaciteit en tijd
B
Temperatuur en tijd
C
Tijd en vermogen
D
Vermogen en temperatuur
Slide 37 - Quiz
De motor van de wasmachine heeft een vermogen van 500 W. De motor draait een half uur. Bereken hoeveel kWh de motor in dit half uur verbruikt.
Slide 38 - Open question
De motor van de wasmachine heeft een vermogen van 500 W. De motor draait een half uur.
Bereken hoeveel kWh de motor in dit half uur verbruikt.