Regeling

Regeling
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Regeling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is homeostase?
A
Het proces van celdeling
B
Het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen
C
De uitwisseling van gassen in de longen
D
Het afbreken van stoffen in de maag

Slide 3 - Quiz

Op welk organisatieniveau vindt homeostase plaats?
A
Cellulair niveau
B
Weefselniveau
C
Orgaanniveau
D
Organismeniveau

Slide 4 - Quiz

Homeostase is een voorbeeld van?
A
Fotosynthese
B
Zelfregulatie
C
Celdifferentiatie
D
Genetische mutatie

Slide 5 - Quiz

Wat is de primaire functie van homeostase?
A
Het versnellen van evolutie
B
Het verhogen van de lichaamstemperatuur
C
Het verhogen van een stabiele interne omgeving
D
Het vergroten van flexibele diversiteit

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Homeostase:
  • Is het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen d.m.v. regelkringen.
  • is een voorbeeld van zelfregulatie op het organisatieniveau organisme.


  • Alle omstandigheden in het lichaam, zoals temperatuur, zuurgraad, de concentraties van zouten, zuurstof, glucose, koolstofdioxide en andere afvalstoffen, enz. moeten constant blijven.

Slide 8 - Slide

In-en uitwendige milieu
  • Inwendig milieu: bloed en weefselvloeistof tussen de cellen van een weefsel.
  • Uitwendig milieu: de omgeving.
  • Tussen het inwendige en het uitwendige milieu bevindt zich ten minste één cellaag.

Slide 9 - Slide

Regelkringen
  • Een regelkring zorgt ervoor dat de waarde van een bepaalde factor rondom een normwaarde schommelt. 
  • Voorbeelden van normwaarden zijn de zuurstofconcentratie en glucoseconcentratie in het bloed.

Slide 10 - Slide

Een regelkring bestaat uit 
een sensor, een controlecentrum en een effector.

Slide 11 - Slide

Terugkoppeling 
  • Bij negatieve terugkoppeling heeft het resultaat van een proces een remmende invloed op het proces.
  • Bij positieve terugkoppeling versterkt een toename van het resultaat het proces.

Slide 12 - Slide

In welke tabel van BiNaS kun je informatie vinden over een negatieve terugkoppeling?

Slide 13 - Open question

Bij negatieve terugkoppeling
A
Versterkt het resultaat het proces
B
Heeft het resultaat een remmende invloed op het proces
C
Blijft het proces onveranderd
D
Stopt het proces volledig

Slide 14 - Quiz

Homeostase wordt meestal
gehandhaafd door negatieve terugkoppeling.

Slide 15 - Slide

Welke stelling over regelkringen is ONJUIST?
A
Ze helpen bij het verkrijgen van homeostase
B
Ze zorgen voor een exacte gelijkblijvende waarde
C
Ze maken gebruik van sensoren om veranderingen te vervangen
D
Ze kunnen zowel positieve als negatieve terugkoppeling gebruiken

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Wat zijn hormonen en hoe worden hormonen door het lichaam getransporteerd?

Slide 18 - Open question

Welk type klier geeft zijn product direct af aan het bloed?
A
Endocriene klier
B
Exocriene klier
C
Zweetklier
D
Speekselklier

Slide 19 - Quiz

Klieren en de afgifte van stoffen
  • Endocriene klieren (hormoonklieren)  van het hormoonstelsel geven hormonen (signaalstoffen) af aan het bloed (secretie).
  • Exocriene klieren (zweetklieren, speekselklieren) geven hun product af via een afvoerbuis.

Slide 20 - Slide

Klieren en de afgifte van stoffen

Slide 21 - Slide

Het hormoonstelsel 
bestaat uit een aantal hormoonklieren (tabel 89A)

Slide 22 - Slide

Hormonen zijn 
alleen werkzaam in cellen van doelwitorganen

Slide 23 - Slide

Wat is secretie?
A
De afgifte van hormonen door een hormoonklier
B
De productie van hormonen in cellen
C
De afbraak van hormonen in het bloed
D
De uitscheiding van afvalstoffen via de nieren

Slide 24 - Quiz

Wat wordt bedoeld met een doelwitorgaan?
A
Een orgaan dat alleen exocriene klieren bevat
B
Een orgaan met cellen die receptoren hebben voor een specifiek hormoon
C
Een orgaan dat hormonen afbreekt

Slide 25 - Quiz

Hormonen
  • Hormonen regelen langzame en langdurige processen (bijv. groei, ontwikkeling, stofwisseling en voortplanting).
  • Alleen cellen met hormoonreceptoren waaraan een hormoon kan binden, zijn gevoelig voor dat hormoon.
  • De binding kan in deze cellen een reactie in gang zetten of een reactie stoppen.
  • Er zijn twee soorten hormonen: eiwithormonen, zoals adrenaline en thyroxine, en steroïdhormonen, zoals cortisol en testosteron. 



Slide 26 - Slide

Steroïdhormonen
  • in vet oplosbare hormonen die binden aan een receptor in het cytoplasma van een doelwitcel.
  • Er wordt een hormoon-receptorcomplex gevormd dat via een kernporie naar het kernplasma wordt getransporteerd. Daar kan het bepaalde genen in het DNA aan- of uitzetten. Wanneer een gen aanstaat, kan de cel eiwitten maken. De gevormde eiwitmoleculen kunnen verschillende functies hebben.

Slide 27 - Slide

Peptidehormonen  
  • Peptidehormonen (eiwithormonen) binden aan een receptor in het celmembraan van een doelwitcel.
  • Aan de binnenzijde van het celmembraan wordt een second messenger geactiveerd of gevormd. Deze kan bijvoorbeeld een enzym activeren. Het geactiveerde enzym kan het signaal doorgeven aan een volgend signaalmolecuul, een specifieke reactie op gang brengen in het cytoplasma of genen in het DNA aan- of uitzetten

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

De hypofyse en de hypothalamus
  • De hypothalamus controleert veel homeostatische regelmechanismen en bestuurt het hormoonstelsel
  •  De hypofyse produceert hormonen die de werking van andere hormoonklieren (zoals de bijnieren, de schildklier, de eierstokken en de zaadballen) beïnvloeden.
  • De secretie van hormonen door de hypofyse wordt geregeld door de hypothalamus.

Slide 30 - Slide

Hormonen die geproduceerd zijn 
door de hypofyse en hun doelwitorganen.

Slide 31 - Slide

Hypofyse
  • De hypofyseachterkwab geeft neurohormonen (ADH, oxytocine) af die worden geproduceerd door neuronen in de hypothalamus.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

 Schildklier
  • De schildklier produceert schildklierhormoon (thyroxine).
  • Thyroxine stimuleert de stofwisseling. Bij kinderen stimuleert het ook de groei en ontwikkeling.

Slide 34 - Slide

  • TRH (uit de hypothalamus) stimuleert de vorming en afgifte van TSH door de hypofysevoorkwab.
  • TSH stimuleert de vorming van schildklierweefsel, de opname van jodium door de schildkliercellen en de productie van thyroxine.
  • Thyroxine remt de productie van TRF en TSH (negatieve terugkoppeling).

Slide 35 - Slide

Regelkring van de thyroxine gehalte 
in het bloed door een negatieve terugkoppeling
Regelkring van de thyroxine gehalte in het bloed door een negatieve terugkoppeling

Slide 36 - Slide

De alvleesklier

Slide 37 - Slide

Eilandjes van Langerhans
Endocriene cellen in de alvleesklier die hormonen produceren die ervoor zorgen dat de glucoseconcentratie in het bloed min of meer constant blijft.

Slide 38 - Slide

Insuline verlaagt de glucoseconcentratie in het bloed, doordat insuline de opname van glucose in lichaamscellen stimuleert en ervoor zorgt dat in cellen van lever en spieren glucose wordt omgezet in glycogeen.
Glucagon verhoogt de glucoseconcentratie in het bloed, doordat het in cellen van lever en spieren de omzetting van glycogeen in glucose stimuleert. Glucose wordt afgegeven aan het bloed.

Slide 39 - Slide

Nieren en de bijnieren
  • De nieren produceren epo (erytropoëtine) dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert.
  • Het bijniermerg produceert bij stressvolle situaties adrenaline dat een snelle, kortdurende werking heeft.

Slide 40 - Slide

Adrenaline:
  • bevordert de stofwisseling, de omzetting van glycogeen in glucose en de afgifte van glucose aan het bloed 
  • zorgt ervoor dat het lichaam in staat is snel te handelen in stresssituaties.
De bijnierschors:
  • produceert o.a. cortisol onder invloed van ACTH.
  • Cortisol onderdrukt de activiteit van het afweersysteem en verhoogt de glucoseconcentratie in het bloed.

Slide 41 - Slide