Spelling - hoofdletters-trema

Spelling (te leren)
blz. 121-122: 3.5 werkwoordspelling, hoofdletters


blz. 165-166: 4.5 werkwoordspelling, koppelteken, weglatingsteken, trema, apostrof, accenten.


blz. 273: schema werkwoordspelling





1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling (te leren)
blz. 121-122: 3.5 werkwoordspelling, hoofdletters


blz. 165-166: 4.5 werkwoordspelling, koppelteken, weglatingsteken, trema, apostrof, accenten.


blz. 273: schema werkwoordspelling





Slide 1 - Slide

Hoofdletters
Begin van de zin:
- Als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord een hoofdletter. ('s Avonds ging hij)
- Begint de zin met een cijfer, krijgt de zin GEEN hoofdletter.  (5 jaar na dato)

Tussenvoegsels:
- Als er een naam of voorletters bijstaan krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter. Anna van Os 
- Als er GEEN naam of voorletters bijstaan, krijgt het tussenvoegsel WEL een hoofdletter.
Mevrouw Van Os.


Slide 2 - Slide

Vervolg
Feestdagen:
- Namen van feestdagen schrijf je met een hoofdletter (Kerstmis)
- Afleidingen van feestdagen schrijf je ZONDER hoofdletter (kerstvakantie)


Slide 3 - Slide

Vervolg personen 
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wél een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 
  • maarrrrr. mevrouw Van de Ven - Vries

maaaarrrr:  M. Hoeben of  Anna van Os   (hier is een voornaam of voorletter genoemd)

Slide 4 - Slide

Hoofdletters bij citaat

Een citaat begint altijd met een hoofdletter.


Bijvoorbeeld

Selma zei: "Ik vond die film erg goed."

"Ik weet niet of ik dat durf!", gilde Sharon.




Slide 5 - Slide

Oefenen

Slide 6 - Slide

1. Mevrouw van Os
2. Mevrouw Van Os
A
1
B
2

Slide 7 - Quiz

1. Mevrouw van der Wal - hoge
2. Mevrouw van der Wal -Hoge
A
1.
B
2.

Slide 8 - Quiz

Maarrrr
1.Mevrouw van der Wal - van der Hoog
2.Mevrouw van der Wal - Van der Hoog
A
1.
B
2.

Slide 9 - Quiz

1. 's Winters waait er een oostenwind
2. 'S winters waait er een oostenwind
A
1.
B
2.

Slide 10 - Quiz

1. We moeten richten het Noordoosten
2. We moeten richting het noordoosten
A
1.
B
2.

Slide 11 - Quiz

Nu (blz. 165-166) oefenen
werkwoordspelling, koppelteken, weglatingsteken, trema, apostrof, accenten.

Slide 12 - Slide

Koppelteken
Leesteken dat onderdelen van samenstellingen of samenkoppelingen met elkaar verbindt. 
woorden te kennen voor toets: 

auto-onderdelen  (voor leesbaarheid)
wc-papier (bij afkorting(
peper-en-zoutstel (hoort bij elkaar)
non-verbaal (altijd bij 'non')
kabinet-Rutte (gewoon leren ;))


Slide 13 - Slide

Weglatingsteken
Op donderdag- of vrijdagavond (deel van woord)
ballenjongens en -meisjes  (deel van een woord)


Slide 14 - Slide

Apostrof (woorden leren)
's Avonds (des avonds)
Anna's feestje (bezittelijk)
Chris' cadeau (eindigt al op een  [s], dus alleen apostrof)
nota's (meervoud klinker)
puppy'tje (meervoud [y])
sms'en, cd'tje, vwo'er (dit zijn afkortingen)

Slide 15 - Slide

Trema
ruïne
 bacteriën (klemtoon niet op -ie)
ideologieën (klemtoon op -ie)

Slide 16 - Slide

Accent 
café
caissière 
skûtsjesilen
Neêrlands


Slide 17 - Slide

1. geërfd
2. ge-erfd
A
1.
B
2.

Slide 18 - Quiz

1. co-operatief
2. coöperatief
A
1.
B
2.

Slide 19 - Quiz

1. smeerpaté
2. smeerpate
A
1.
B
2.

Slide 20 - Quiz

1. financiën
2. financieën

A
1.
B
2.

Slide 21 - Quiz

1. kokoscrème
2. kokoscrëme
A
1.
B
2.

Slide 22 - Quiz

1. agendaas
2. agenda's
A
1
B
2

Slide 23 - Quiz

1. Mandy's
2. Mandys
A
1.
B
2.

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide