This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
- je kunt vertellen wat de verbanden: toelichtend verband, voorwaardelijk verband en redengevend verband inhoudt.
- je kunt de signaalwoorden noemen bij deze verbanden.
- je kunt de verbanden in een tekst herkennen.
- Toelichting/extra informatie
- Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou
- Geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.
- Signaalwoorden: als (.. dan), indien, tenzij, wanneer.
- Geeft aan waarom iemand iets vindt of doet.
- Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is.
Maak opdracht 1 (blz. 167)
Maak opdracht 2 (blz. 168)
Maak opdracht 3 (blz. 169-170)
Maak opdracht 4 (blz. 171)