Modale hulpwerkwoorden verleden tijd en de voltooide tijd

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3,4

                                   Willkommen!

Planning : 

Drie grammatica onderdelen: 

1. voltooide tijd herhalen

2. verleden tijd van haben / sein / werden + verleden tijd van de modale werkwoorden

3. de zou-vorm  

Overzicht toets Kapitel 4/5ab: 

Grammatik:

Kapitel 4, alles - TB Seite 76-85

Kapitel 5: Nur A & B TB Seite 98-99 (A&B)

Herhaling verleden tijd modale werkwoorden 

De rij die je al weet: 

dürfen --> mogen

können --> kunnen

mögen --> lusten, graag willen

müssen --> moeten

sollen --> moeten, zullen

wissen --> weten

wollen --> willen

Hoe maak je verleden tijd? 

Verleden tijd van de modale werkwoorden:

De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:

Stappenplan: 

1. Je zoekt telkens eerst de stam.

2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.

3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.

4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen

Ww: 

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

Sie/sie

dürfen

durfte

durftest durfte

durften

durftet

durften

können

konnte

konntest

konnte

konnten konntet konnten

müssen

musste musstest

musste

mussten musstet mussten

wissen wusste

wusstest wusste wussten wusstet wussten

Präterium und Perfekt van haben sein / werden :) Stampen! 

ich hatte             ich war            ich wurde

du hattest           du warst          du wurdest

er hatte               er war              er wurde

wir hatten            wir waren        wir wurden

ihr hattet              ihr wart           ihr wurdet

S/sie hatten        s/Sie waren      s/Sie wurden

gehabt                 gewesen         geworden

Onderdeel 2: de voltooide tijd

Hoe maak je dit ook alweer? 

Wat zijn de uitzonderingen? 

Zwakke werkwoorden : 

Voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden: 

- basisregel : ge + stam + t

- stam op -d of -t --> ge + stam + et

- werkwoorden zoals atmen / regnen --> ge + stam + et

- werkwoorden op -ieren --> stam + t

- niet-scheidbare werkwoorden --> stam + t

 

Lijst van sterke + onregelmatige werkwoorden

Dit vindt je op de bladzijden achterin, hier vind je alle werkwoorden die onregelmatig of sterk zijn en dus niet via de standaard 'zwakke' regel. 

Derde grammatica onderdeel

De zou-vorm :) 

Deel 2: de zou-vorm met würden

We gebruiken de zou-vorm in verschillende situaties: 

- een wens uit te drukken 

- beleefd iets te vragen ( zou je me willen helpen?)

- een mogelijkheid aan te geven

- een situatie beschrijven die er nu niet is 

Zou-vorm met würden

We noemen de zou-vorm 'Konjunktiv || . Leer dit voor de toets. 

zullen = de zou vorm, in het Nederlans zeg je immers ook "ik zou graag .... willen '' . 

ik zou = ich würde 

Achter dit stukje plak je het hele werkwoord om aan te geven wat je graag 'zou' willen / doen / maken etc. 

Konjunktiv ||

ik zou = ich würde 

jij zou = du würdest

hij / zij / het zou = er / sie / es würde

wij zouden = wir würden

jullie zouden = ihr würdet 

zij zouden = sie würden

U zou = Sie würden 

Beispiele:

ik zou graag naar de Ikea gaan. = 

Ich würde gern zu dem Ikea gehen.

Ik zou graag een taart bakken. 

Ich würde gern eine Torte backen. 

Konjunktiv II

In het Nederlands gebruiken wij altijd een vorm van zouden + een infinitief (hele ww). Voorbeeld: Hij zou gaan.  

De modale ww, mögen en de hulp ww (haben, sein und werden) kennen in het Duits speciale zou-vormen. Andere ww vorm je door een vorm van würden + een infinitief. Vorbild: Er würde gehen.

Konjunktiv II

(speciale zou-vormen)

De speciale vormen zijn: 

haben - hätten

sein - wären

werden - würden

dürfen - dürften

können - könnten

müssen - müssten

mögen - möchten

wollen-wollten

sollen- sollten

wissen-wussten

Konjunktiv II: Die Modalverben

-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Konjunktiv II: Die Hilfsverben

Ende...

Gestern ……….. wir leider nicht
(verleden tijd)

1. können
2. konntet
3. könnten
4. konnten

Warum .............. du gestern nicht mitkommen
(verleden tijd)

1. willst
2. wolltest
3. wollst
4. wollte

Vul in (verleden tijd):
Niemand ............ diesen Friseur (=kapper).

1. mögt
2. mogen
3. durfte
4. mochte

Vul in (verleden tijd):
............ ihr, wo ihr das Päckchen abholen .....................?

1. Musstet, wusstet
2. Wusstet, musstet
3. Weißt, sollt
4. Sollen, weißen

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.

1. ja
2. nee
3. alleen in de personen enkelvoud
4. alleen in de personen meervoud

Ich ______ nach Hause gehen. vt

1. musste
2. müsste
3. muss
4. möchte

Ihr ______ noch nicht nach Hause? vt

1. können
2. könntet
3. konntet
4. könne

Wir _______ nicht rein. vt

1. willen
2. dürfen
3. möchten
4. wollten

(studieren) Hast du in Paris .......

1. studiert
2. gestudiert

Voltooid deelwoord van gratulieren

1. gegratuliert
2. vergratuliert
3. gratuliert
4. grutijuisdfjkhsdfn

Het voltooid deelwoord van het werkwoord arbeiten is

1. arbeitet
2. gearbeitet
3. arbeiten
4. gearbeit

Het voltooid deelwoord van het werkwoord melden is

1. gemeldet
2. gemeld
3. gemelt

Het voltooid deelwoord van werden is:

1. gewerden
2. geworden
3. gewert
4. gewerdet

Hausaufgaben Woche 23

Kapitel 6: Paragraaf 1: Opdrachten 9-11

Grammatik Je kent de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.).

Grammatik Je kent de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) van haben, sein en werden en van de modale werkwoorden en wissen.

Paragraaf 2: Opdrachten 9-11

Grammatik Je kent de Konjunktiv II (zou-vorm).