What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Afronding H3
Herhaling hoofdstuk 3
1 / 48
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
This lesson contains
48 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhaling hoofdstuk 3
Slide 1 - Slide
Beantwoorbeand alle vragen, serieus!
Slide 2 - Slide
3.2 lezen
Slide 3 - Slide
Wat is het verschil tussen een mening en een argument?
A
Een mening is wat je ervan vindt. Een argument is waarom je iets vindt.
B
Een mening is iets wat je denkt en een argument is iets wat je zegt.
C
Een mening is wat jij vindt en een argument is wat een ander vindt.
D
Er is geen verschil.
Slide 4 - Quiz
Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Argument
B
Mening
Slide 5 - Quiz
Het wordt warmer op aarde en dat komt door het broeikaseffect.
dat komt door het broeikaseffect = ?
A
mening
B
argument
Slide 6 - Quiz
Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
want de docent is erg leuk.
A
Argument
B
Mening
Slide 7 - Quiz
signaalwoorden zorgen voor...
A
het verbinden van stukken tekst
B
een conclusie
C
een opsomming
Slide 8 - Quiz
Echter en daarentegen zijn signaalwoorden voor een ....
A
Voorbeeld
B
Conclusie
C
Tegenstelling
D
Opsomming
Slide 9 - Quiz
Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 10 - Quiz
Ik pakte eerst mijn jas, daarna ging ik de deur uit.
'Eerst' en 'daarna' zijn signaalwoorden voor:
A
Tijd
B
Een volgorde
Slide 11 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor een opsomming?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom
Slide 12 - Quiz
omdat, daarom en want zijn signaalwoorden voor:
A
reden
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
volgorde van tijd
Slide 13 - Quiz
Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
Slide 14 - Quiz
Tekstdoel:
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren/overhalen
D
Overtuigen
Slide 15 - Quiz
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren
D
Overtuigen
Slide 16 - Quiz
Tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 17 - Quiz
Het tekstdoel van een recensie is:
A
amuseren, informeren
B
beschouwen, informeren
C
overtuigen, uiteenzetten
D
beschouwen, overtuigen
Slide 18 - Quiz
Welke is GEEN tekstdoel?
A
Informeren
B
Fantaseren
C
Instrueren
D
Overtuigen
Slide 19 - Quiz
De hoofdgedachte van de tekst bestaat uit:
A
Een hele zin
B
één woord
Slide 20 - Quiz
Welke bewering klopt NIET?
A
Een hoofdgedachte is de hele tekst in één zin.
B
Een hoofdgedachte is nooit een vraag.
C
Een hoofdgedachte is de centrale vraag van de tekst.
D
Een hoofdgedachte verwijst ook naar het onderwerp.
Slide 21 - Quiz
3.3 woorden
Slide 22 - Slide
Samenstelling of afleiding?
modebranche
A
Samenstelling
B
Afleiding
Slide 23 - Quiz
Samenstelling of afleiding?
moeiteloos
A
Samenstelling
B
Afleiding
Slide 24 - Quiz
Samenstelling of afleiding?
geëvacueerd
A
samenstelling
B
afleiding
Slide 25 - Quiz
Samenstelling of afleiding?
melkchocolade
A
samenstelling
B
afleiding
Slide 26 - Quiz
Samenstelling of afleiding?
vergeetachtig
A
samenstelling
B
afleiding
Slide 27 - Quiz
Samenstelling of afleiding?
eenzaamheid is een
A
samenstelling
B
afleiding
Slide 28 - Quiz
3.4 Grammatica
Slide 29 - Slide
Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 30 - Quiz
Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 31 - Quiz
Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 32 - Quiz
Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?
altijd=
A
Ondewerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 33 - Quiz
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke
Slide 34 - Quiz
3.5 Spelling
Slide 35 - Slide
voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven
Slide 36 - Quiz
'betaalt'
is een
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
Slide 37 - Quiz
'gebeurd'
is een
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
Slide 38 - Quiz
voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven
Slide 39 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van gebeuren?
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 40 - Quiz
Een voltooid deelwoord is een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 41 - Quiz
Geef het voltooid deelwoord van dweilen
A
gedweild
B
gedweilt
Slide 42 - Quiz
Je kunt een voltooid deelwoord altijd herkennen als de pv in de zin hebben, worden of zijn is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 43 - Quiz
beste mevrouw tamineau
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters
Slide 44 - Quiz
Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO
Slide 45 - Quiz
Met of zonder hoofdletters?
A
anwb
B
ANWB
Slide 46 - Quiz
Splitsbare werkwoorden
In welke zin staat het fout?
A
Ik maak mijn gordel vast
B
Ik haal Fien over om mee te gaan.
C
Ik heb haar gerustgesteld
D
ik heb gekennismaakt
Slide 47 - Quiz
Goed gedaan!!
We hebben H3 af.
Slide 48 - Slide
More lessons like this
Talent kader H3 herhaling
March 2021
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Werkwoorden
October 2024
- Lesson with
22 slides
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
De spelling van de werkwoorden
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Het voltooid deelwoord
May 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Deel 1: Taallab: spelling
October 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Startles
June 2023
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
groep 8 werkwoord spelling cito
October 2024
- Lesson with
44 slides
nederlands
Primary Education