This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
H2.4 CELLEN
Slide 1 - Slide
Aan het einde van de les kunnen wij...
...uitleggen dat een organisme bestaat uit cellen.
... delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies
... de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies
Slide 2 - Slide
voordat wij beginnen...
1. Houdt je laptop gesloten totdat er wat anders van je wordt verwacht.
2. Praat alleen als je aan de buurt bent.
3. Luister aandachtig en stel vragen als je iets niet begrijpt.
Slide 3 - Slide
Organisatieniveaus
Slide 4 - Slide
Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende cellen.
Slide 5 - Slide
Verschillende soorten cellen hebben een verschillende vorm omdat ze een verschillende functie hebben
Slide 6 - Slide
Cellen van dieren
Slide 7 - Slide
Dierlijke Cellen
Slide 8 - Slide
Cellen van planten
Slide 9 - Slide
Plantaardige cellen
Hebben extra celonderdelen:
Vacuole: blaasje gevuld met vocht, opslag van stoffen en stevigheid
Plastiden: korrels met speciale functie (bladgroenkorrels, kleurstofkorrels, zetmeelkorrels)
Celwand: laag om celmembraan, zorgt voor stevigheid. Is eigenlijk geen onderdeel van de cel maar tussencelstof!
Slide 10 - Slide
Cellen van planten en dieren
Slide 11 - Slide
Celorganellen
Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Bijvoorbeeld: celkern, vacuole, plastiden
Slide 12 - Slide
Celmembraan
Sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 13 - Slide
Plastiden
Bladgroenkorrels: in groene delen van plant, fotosynthese Kleurstofkorrels: geven bloemen en vruchten een gele, oranje of rode kleur Zetmeelkorrels: opslag van zetmeel
Korrels kunnen van ene type overgaan in het andere type!
Slide 14 - Slide
Aan het werk
Je maakt van 2.4 online of in het boek:
Opdracht
5, 6 en 8
Je werkt de eerste 5 minuten alleen in stilte!
timer
0:15
Slide 15 - Slide
Wat is waar?
A
Cel 1: Plantaardige cel Cel 2: Dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie cel
Cel 2: Dierlijke cel
C
Cel 1: Dierlijke cel
Cel 2: Plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmel cel
Cel 2: Plantaardige cel
Slide 16 - Quiz
Deze cel heeft een celkern en een celwand. Wat voor cel kan het zijn?
A
dierlijke cel
B
plantaardige cel
C
prokaryote cel
D
virus cel
Slide 17 - Quiz
Welke cel heeft cytoplasma?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden
Slide 18 - Quiz
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels
Slide 19 - Quiz
Hoe heet het vlies om een dierlijke cel heen?
A
cytoplasma
B
celmembraan
C
celwand
D
celorganel
Slide 20 - Quiz
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand
Slide 21 - Drag question
Bouwbeschrijving
In de kern liggen chromosomen.
chromosomen
Gemaakt van de stof DNA + eiwit
Elke celkern bevat 46 chromosomen.
Alle chromosomen samen is het genoom
Slide 22 - Slide
Bouwbeschrijving
In de kern liggen chromosomen.
chromosomen
bestaan uit de stof DNA.
(trui - wol broek - spijkerstof)
chromosomen
Bevatten jouw bouwbeschrijving
Slide 23 - Slide
De chromosoom
In elke celkern liggen chromosomen.
Chromosomen zijn lange dunne draden.
Slide 24 - Slide
Chromosomen
De mens heeft in zijn lichaamscellen 46 chromosomen.
Je chromosomen liggen in vaste paartjes van 2, je hebt dus 23 paar chromosomen.
Slide 25 - Slide
Een grote vacuole bevindt zich in
A
een plantaardige cel
B
een dierlijke cel
Slide 26 - Quiz
Om het celplasma zit een dun vlies dat noem je het
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
celwand
Slide 27 - Quiz
Evaluatie Leerdoelen
Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies
Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies