Lijdend voorwerp

Geen leesboek?

Lezen op nu.nl en onderwerpen opschrijven waarover je leest.




timer
10:00
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Geen leesboek?

Lezen op nu.nl en onderwerpen opschrijven waarover je leest.




timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Je kan uitleggen wat het lijdend voorwerp is, je kan het lijdend voorwerp in zinnen herkennen en je kan zelf een zin maken met een lijdend voorwerp erin.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Deze les
Bespreken huiswerk
Uitleg bouwplan van een zin
Zelf oefenen
Afsluiter

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk bespreken

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

2 delen: wwg + ow. ww heeft 1 vriendje: iemand (ow), iemand (ow) miauwt
De kat miauwt vandaag heel hard tegen de baas.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Samen maken: opdr. 2

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
Een zin met lijdend voorwerp bestaat minimaal uit drie delen:
wwg
ow
lv
Bijvoorbeeld: Ashot schopt de bal.
Het werkwoord schoppen heeft 2 vriendjes: 
iemand (ow) en iets (lv): iemand (ow) schopt iets (lv)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Zin met lijdend voorwerp:
3 delen:  wwg + ow + lv; ww heeft 2 vriendjes (ow en lv)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

2 delen: wwg + ow. ww heeft 1 vriendje
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel vriendjes (ow, lv, mv) heeft het werkwoord in de volgende zin?:
'Jantje pakt een appel uit de mand.'
A
1: ow
B
2: ow en lv
C
3: ow, lv en mv

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Een zin met een lijdend voorwerp bestaat uit minmaal ..... delen.
(mogelijke delen zijn: wwg, ow, lv, mv)
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in deze zin
D
kan vinden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp is altijd
A
actief (doet iets)
B
niet actief (doet niets)

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp:
A
geeft aan voor wie iets bestemd is
B
zijn alle werkwoorden uit de zin
C
ondergaat iets
D
geeft antwoord op vragen als: Hoe? Waar? Wanneer?

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan WEL met een voorzetsel beginnen.
B
... begint NIET met een voorzetsel.

Slide 20 - Quiz

gebruikt in les 21 mrt
Maken in duo's
Opdr. 3 
timer
3:00

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Bespreken opdr. 3
1 -
 2 je telefoon
 3 het meel
 4 -
 5 -
 6 een fles energydrink

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Maken werkblad

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Maak zelf een zin met een lijdend voorwerp. Zet het lijdend voorwerp in hoofdletters.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Tot volgende les!

Slide 25 - Slide

This item has no instructions