Woordsoorten herkennen in een zin; ww, zn, lw, bn

Woordsoorten herkennen in een zin; ww, zn, lw, bn
1 / 10
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten herkennen in een zin; ww, zn, lw, bn

Slide 1 - Slide

Wat is het werkwoord in deze zin:
De kat slaapt op de mat.
A
de
B
mat
C
slaapt
D
kat

Slide 2 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin: 'De leraar geeft de leerlingen huiswerk.'?
A
de
B
huiswerk
C
leerlingen
D
geeft

Slide 3 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin:
De jongen leest graag.
A
graag
B
De
C
jongen
D
leest

Slide 4 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin: 'Het grote huis staat aan de straat.'
A
de
B
grote
C
huis
D
straat

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden in deze zin:

Het mooie hondje speelt in de tuin.
A
mooie, de
B
het, de
C
in, de
D
mooie, tuin

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin:

De leraar geeft de leerlingen huiswerk.
A
leraar, de, huiswerk
B
leraar, leerlingen
C
leraar, leerlingen, huiswerk
D
leerlingen, huiswerk

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin:
De jongen speelt met een bal.
A
bal, speelt
B
met, bal
C
jongen, speelt
D
jongen, bal

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:
De grote kat slaapt op het schone bed.
A
grote
B
grote, kat
C
grote, schone
D
kat, schone

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden in deze zin: 'Een klein meisje speelt met de bal.'?
A
een, de
B
klein, de
C
een, klein
D
een, bal

Slide 10 - Quiz