This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
V4 - TH5 - ecologie - BS 3 - vragen
Slide 1 - Slide
het langdurig samenleven van organismen van verschillende soorten
bij een plaag
invloeden uit de levenloze natuur
De maximale populatiegrootte in een ecosysteem
Die invloed die het meest afwijkt van de ideale omstandigheid
Samenlevingsvorm waarbij allebei de soorten voordeel hebben
Het vermogen om schommelingen in abiotische factoren te verdragen
Draagkracht
Tolerantie
Beperkende factor
J-curve
Symbiose
Mutualisme
Abiotische factor
Slide 2 - Drag question
Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn
Slide 3 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 4 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 5 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 6 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 7 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 8 - Quiz
Hoe groot is de draagkracht voor schapen?
A
1500 schapen
B
15 000 schapen
C
150 000 schapen
D
1 500 000 schapen
Slide 9 - Quiz
waardoor leidt overschrijding van draagkracht meestal tot een lagere draagkracht?
A
de dieren zijn dood
B
voedselbronnen zijn uitgeput
C
het systeem schiet door
Slide 10 - Quiz
welke competitie vindt alleen plaats tussen soortgenoten? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
territorium
B
voortplantingspartner
C
voedsel
D
symbiose
Slide 11 - Quiz
Welk van de volgende factoren is dichtheidsonafhankelijk?
A
Predatie
B
Voedselconcurrentie
C
Ziekte
D
Overstroming
Slide 12 - Quiz
Als een soort 100 nakomelingen krijgt per individu, zal er dan meer, minder of evenveel sterfte zijn dan bij een soort die er 5 krijgt per individu?
A
Meer
B
Minder
C
Evenveel
Slide 13 - Quiz
Een ecoloog wil het aantal konijnen in een bepaald afgeschermd natuurgebied gaan bepalen. Hiervoor gebruikt hij de methode van vangen, merken en terugvangen. Bij de eerste vangst vangt de ecoloog in totaal 44 konijnen, die vervolgens een ring om de poten krijgen. Deze konijnen worden weer losgelaten. Een week later vangt hij opnieuw konijnen. Dit keer 34 stuks, waarvan er 4 een ring om de poten hebben.
Bereken de grootte van de konijnenpopulatie.
Slide 14 - Open question
V4 - TH 5 - BS 4- vragen
Slide 15 - Slide
Sleep de termen naar de juiste beschrijvingen toe:
Deze organismen zetten de organische stoffen in detritus om in anorganische stoffen
Deze organismen assimileren organische stoffen
Deze organismen doen aan voortgezette assimilatie. Ze nemen organische stoffen op uit hun omgeving
producenten
consumenten
reducenten
Slide 16 - Drag question
Sleep de termen naar de bijbehorende omschrijving
Deze organismen halen energie uit chemische processen om daarmee te assimileren.
Deze organismen kunnen zelf geen organische stoffen maken. Hiervoor zijn ze van andere organismen afhankelijk
Deze organismen onttrekken alleen maar anorganische stoffen uit hun omgeving. Daar maken ze organische stoffen van.
Deze organismen vangen lichtenergie op om daarmee te kunnen assimileren
autotroof
chemo-autotroof
foto-autotroof
heterotroof
Slide 17 - Drag question
Zet de volgende organismen in de juiste volgorde om een voedselketen te vormen. Begin links met het laagste trofisch niveau
Slide 18 - Drag question
Bonenplanten verdedigen zich tegen vraat van spint (mijteninfectie) door bepaalde stoffen aan te maken. Deze stoffen worden terpenen genoemd. Deze terpenen lokken roofmijten aan die de spint-mijten vervolgens opeten. Daarnaast zorgen de terpenen ervoor dat buurplanten ook terpenen aanmaken. Van welke voedselrelatie is er sprake tussen de bonenplant en de spint? Van welke voedselrelatie is er sprakke tussen de spint en de roofmijt?
Slide 19 - Open question
Hiernaast zie je een piramide. De breedte van de balk van het onderste trofische niveau is smaller dan de balk daarboven. Welke verklaring daarvoor is het meest aannemelijk?
A
bomen creëren minder biomassa dan bladeters
B
Alle bomen bij elkaar wegen minder dan alle bladeters bij elkaar
C
de getoonde piramide is een piramide van aantallen
D
Dit is een piramide uit een ecosysteem waar niet veel bomen groeien
Slide 20 - Quiz
Leg met behulp van dit voedselweb uit dat de kikker zowel een consument 2e orde als consument 3e orde is.
Slide 21 - Open question
Het proces dat in de reactievergelijking is weergegeven is een voorbeeld van
A
assimilatie
B
dissimilatie
Slide 22 - Quiz
Welke groepen van organismen zijn in staat tot dit proces?
Let op: meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
producenten
B
consumenten
C
afvaleters
D
reducenten
Slide 23 - Quiz
Leg uit waarom niet de volledige hoeveelheid biomassa die geproduceerd wordt door producenten in een ecosysteem (bruto primaire productie) beschikbaar is voor de consumenten eerste orde.
Slide 24 - Open question
Sleep de onderstaande processen naar de juiste plaats in het energiestroomschema (afb 25)
Het voedselaanbod
Energieverlies via ontlasting
Deel van de energie gebruikt voor vastleggen biomassa
Deel van de energie dat opgenomen wordt in het lichaam van een organisme
Deel van het voedselaanbod dat niet wordt gegeten
Energieverlies door dissimilatie
Slide 25 - Drag question
Wat is het voedsel voor de toppredator?
A
Konijn
B
Groene kikker
C
Vuursalamander
D
Zandhagedis
Slide 26 - Quiz
Organisch
Anoganisch
ijzer
kalk
koolstofdioxide
plamolie (een vet)
pepside (een eiwit)
stikstof
Zetmeel
water
zuurstof
Slide 27 - Drag question
Wat betekenen de pijlen in een voedselketen?
A
wordt gegeten door
B
organische stof
C
energie
D
alle bovengenoemden
Slide 28 - Quiz
Een koe kan zowel een consument van de eerste als van de tweede orde zijn.
A
Goed
B
Fout
Slide 29 - Quiz
Dode resten van organismen worden gegeten door detrivoren (afvaleters) en zijn net als andere dieren consumenten.