What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
VW5 Woche 7
1 / 46
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
This lesson contains
46 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
4 videos
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Was weißt du noch?
Wie heißt das auf Deutsch?
1e
30
3e
1000
11
Slide 2 - Slide
Was weißt du noch?
Wie heißt das auf Deutsch?
1e = erste
30 = dreißig
3e = dritte
1000 = tausend
11 = elf
Slide 3 - Slide
Tijdens de les:
Was weißt du noch? (10 Min.)
Jojo (5 Min.)
Vokabeln K3 L4 (10 Min.)
Machen: K3 L4 1 (S. 129 (5 Min.)
Zahlwörter (15 Min.)
Machen: K3 L4 8/9 (S. 135)
Slide 4 - Slide
Hast du genügend gelernt?
VW5a
VW54
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Slide 7 - Video
Slide 8 - Slide
Was weißt du noch?
vertaal
Toen
war ich zu klein.
Ich weiß nicht
of
er kommt.
Voor
der Schule steht ein Baum.
Nach der Schule fahre ich
naar
Hause.
Nicht nächsten Monat,
maar
diese Woche.
Slide 9 - Slide
Was weißt du noch?
Wanneer
kommst du nach Hause?
Als
ich mit der Arbeit fertig bin.
Dus
du bist lieber bei der Arbeit?
Ich bin
ook
gerne zu Hause.
Slide 10 - Slide
Tijdens de les:
Was weißt du noch? (10 Min.)
Jojo (5 Min.)
Aufgabe 8 & 9 (10 Min.)
Voegwoorden (10 Min.)
Machen: 12 & 13 (15 Min.)
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Video
Korrigieren
12 & 13 S. 135
Slide 14 - Slide
Konjunktionen und Adverbien
Slide 15 - Slide
Konjuktionen (voegwoorden) .....
Verbinden zinsdelen, zinnen en woorden met elkaar.
Onderschikkend = hoofdzin + bijzin
Nevenschikkend = hoofdzijn + hoofdzin
Slide 16 - Slide
Voegwoorden
:
denn deshalb oder und ob als
want daarom of en of toen
Ich habe den Bus verpasst,
deshalb
bin
ich zu spät.
Kommst du mit
oder
bleibst
du zu Hause?
De woordvolgorde in de zin is hetzelfde als in het NL bij deze voegwoorden.
We hebben te maken met hoofdzinnen, dus nevenschikkend.
Slide 17 - Slide
Voegwoorden:
bevor obwohl weil dass nachdem während wenn
v
oordat hoewel omdat dat nadat terwijl als
Bij deze voegwoorden verandert de zinsstructuur doordat de
persoonsvorm
aan het eind van de zin komt te staan.
We hebben te maken met een
bijzin,
dus onderschikkend.
Ich weinte,
weil
er mich gekrenkt
hat
.
Meine Mutter sagt,
dass
ich zu Hause kommen
soll
.
Bitte sag es,
bevor
er böse werden
kann
.
Slide 18 - Slide
Mutter sagt, dass ich zur Schule laufen muss.
A
richtig
B
falsch
C
weiß ich nicht
Slide 19 - Quiz
Ich muss zum Krankenhaus, deshalb komme ich Morgen.
A
richtig
B
falsch
Slide 20 - Quiz
Er hat es gesehen, obwohl ich es hatte verboten.
A
richtig
B
falsch
Slide 21 - Quiz
Adverbien (bijwoorden)
als
toen
bevor
voordat
da
omdat
dass
dat
ob
of
obwohl
hoewel
seitdem/seit
sinds
während
terwijl
weil
omdat
wenn
wanneer
Slide 22 - Slide
wanneer
wann --> als het om tijd gaat
wenn --> als het om een voorwaarde gaat
Slide 23 - Slide
Niemand weiß, __________ die Coronakrise vorbei ist.
A
wenn
B
wann
Slide 24 - Quiz
_________ es morgen nicht regnet, gehe ich zu Fuß.
A
Wenn
B
Wann
Slide 25 - Quiz
Toen
als --> op een specifiek moment
damals --> in de betekenis van "vroeger"
Slide 26 - Slide
___________ ich 16 wurde, war Trump noch Präsident.
A
Als
B
Damals
Slide 27 - Quiz
________ gab es noch kein Handy oder Internet.
A
Als
B
Damals
Slide 28 - Quiz
Of
oder --> een keuze uit twee of meer alternatieven.
ob --> geen keuze uit twee of meer alternatieven
entweder ... oder --> het een of het ander
Slide 29 - Slide
Weißt du, _________ wir morgen ein Fahrradtour machen werden?
A
oder
B
ob
C
entweder ... oder
Slide 30 - Quiz
Möchtest du ________
A
Käse oder Wurst
B
entweder Wurst oder Käse
C
Käse ob Wurst
Slide 31 - Quiz
anders
anders --> op een andere manier
sonst --> in andere gevallen
Slide 32 - Slide
Ihr musst für die Prüfung lernen, _______ bekommt ihr eine schlechte Note.
A
anders
B
sonst
Slide 33 - Quiz
Es funktioniert nicht, vielleicht solltest du etwas ________ probieren.
A
anders
B
sonst
Slide 34 - Quiz
omdat, want
omdat = weil (onderschikkend)
want = denn (nevenschikkend)
Slide 35 - Slide
Ich bleibe zu Hause, _____ ich bin krank.
A
weil
B
denn
Slide 36 - Quiz
Ich habe wirklich Hunger, _________ ich heute morgen nichts gegessen habe.
A
weil
B
denn
Slide 37 - Quiz
dat
das = het --> als lidwoord (onzijdig)
das = dat --> als betrekkelijk voornaamwoord; het slaat terug op een onzijdig zelfstandig naamwoord.
dass = dat --> voegwoord (slaat niet terug op een zelfstandig naamwoord)
Slide 38 - Slide
Das Fenster, ______ kaputt war ist gestern repariert worden.
A
das (lidwoord)
B
das (betrekkelijk voornaamwoord)
C
dass
Slide 39 - Quiz
_________ Haus ist sehr schön.
A
Das (lidwoord)
B
Das (betrekkelijk voornaamwoord)
C
Dass
Slide 40 - Quiz
maar
maar
aber --> bij een
sondern --> bij een tegenstellig na een ontkenning
nur --> in de betekenis van 'slechts'
niet alleen ... maar ook
nicht nut ... sondern auch --> bij een toevoeging
Slide 41 - Slide
dan
dann --> daarna, dan, in dat geval (voorwaarde, volgorde verwijzing naar tijd, kan beklemtoond worden)
denn --> dan toch (altijd zonder klemtoon)
Slide 42 - Slide
Erst waschen und ______ ins Bett.
A
dann
B
denn
Slide 43 - Quiz
helemaal
gar / überhaupt --> in combinatie met een ontkennend woord.
ganz --> in andere gevallen.
Slide 44 - Slide
Mein Bruder hat das _________ nicht gemacht.
A
ganz
B
überhaupt
C
gar
Slide 45 - Quiz
Mach:
K3 L4 12 und 13 S. 137
Slide 46 - Slide
More lessons like this
VW5 Woche 8
February 2023
- Lesson with
43 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
H4 Woche 7
February 2023
- Lesson with
43 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
VW5 W7
February 2024
- Lesson with
48 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
H4 Woche 10
February 2023
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
V4 Woche 10 / 11
February 2023
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
H4 Woche 8
February 2023
- Lesson with
11 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
3M Konjunktionen
February 2024
- Lesson with
34 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4,5
H4 Woche 6
February 2023
- Lesson with
16 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4